LOT LOT LOT
LOT LOT
LOT LOT LOT
Op een dag dat Mozes onderweg was naar de berg Sinaï was er een arme man, die voor zijn beroep hout en dode planten verzamelde in de woestijn. Hij zei tegen Mozes: "Jij bent de profeet en je bent onderweg om met God te spreken. Kan jij voor mij ook een boodschap overbrengen? Wil je hem vragen mijn lot te veranderen want ik ben er niet gelukkig mee?" Toen Mozes bij de berg Sinaï aankwam bracht hij de boodschap van de arme man aan God over. God antwoordde: "Als je die arme man weer ziet moet je hem zeggen, dat ik zijn lot een beetje veranderd heb." Toen de arme man van Mozes hoorde wat God had gezegd dacht hij: "God heeft nu mijn lot veranderd. Binnenkort zal ik dat dan wel merken, maar hoe?"
Op dat moment kwam er een rijke man die hem meenam naar de Bazaar om boodschappen te doen. De arme man bracht de boodschappen naar het huis van de rijke man. Bij het huis van de rijke man aangekomen zei de vrouw van de rijke man:"Vanavond hebben wij een groot feest. Laat deze man bij ons blijven. Hij kan dan helpen met de voorbereidingen en met bedienen. Dan verdient hij weer wat extra geld." De rijke man vond dat een goed idee. Zijn vrouw vond echter dat de arme man wel wat betere kleding aan moest trekken en ze zei tegen haar man: "Geef hem wat kleding van jou want zo kan het niet." Zo gebeurde dat maar toen zag de arme man er weer te goed uit om voor een bediende te worden aangezien. "Wat moet ik nu zeggen als onze gasten vragen wie deze man is," zei de rijke man. "Je kunt toch gewoon zeggen dat hij een neef van je is, die in zaken zit." De arme man hielp ijverig mee met de voorbereidingen voor het feest en kleedde zich toen om voor de avond. Na het eten vroegen alle gasten: "Wie is toch die knappe jonge man?" Zoals afgesproken antwoordde de rijke man: "Hij is een neef van mij en een goed zakenman." Alle gasten stelden zich aan de jonge man voor en ze zeiden tegen de rijke man: "Waarom laat je je lieve dochter thuis. Deze knappe man zou toch een goede schoonzoon voor je zijn?" De rijke man wist niet meer wat hij daarop zeggen moest. Hij verliet de kamer om er met zijn vrouw over te spreken. "Nu heb je de poppen aan het dansen. Wat moet ik nu? Ik heb die man vanmorgen van de straat gehaald om mijn boodschappen te dragen en nu stellen onze gasten voor, dat hij maar met mijn enige dochter moet trouwen. Zeggen dat hij een neef is was toch niet zo’n goed idee van je."
"Maak je niet druk", zei zijn vrouw, "er is toch nog niets gebeurd. Je gaat gewoon terug naar de gasten en je zegt: onze neef is wel een heel knappe man maar hij heeft geen geld. Hij kan dus niet met mijn dochter trouwen." De rijke man deed wat zijn vrouw had gezegd maar zijn gasten zeiden daarop: "Maar dat is toch geen probleem. Wij lenen hem allemaal per persoon 10.000 dinars en het enige wat u hoeft te doen is een trouwfeest geven. Je neef kan vanaf morgen met het geld een winkel tussen onze winkels beginnen en over een half jaar betaalt hij ons gewoon terug." Iedereen was heel enthousiast over dit plan en iedereen gaf het geld aan de knappe jonge man. Er was toevallig een geestelijke onder de gasten die het huwelijk voltrok en men vierde feest. Heel laat in de avond brachten alle gasten in processie bruid en bruidegom naar hun slaapkamer waarna iedereen vertrok. De arme man kon het nauwelijks geloven: hier stond hij nu in een prachtige slaapkamer met zijn mooie bruid. Hij had nu heel veel geld en morgen ging hij beginnen met zijn winkel. Hij begon te dansen en riep: "God heeft mijn lot wel heel goed veranderd." Hij sprong zo opgewonden de kamer door dat zijn bruid er bang van werd. Ze verliet de kamer om naar haar moeder te gaan. "Wat is dat voor een rare man? Hij springt als een idioot in de rondte en roept steeds maar: God heeft mijn lot zo goed veranderd." Toen haar vader dit hoorde ging hij naar de slaapkamer en zei tegen de rondspringende en dansende man: "Wat is er hier aan de hand? Waarom doe je zo raar?" De man antwoordde: "Het is jou toch bekend hoe God mijn lot heeft veranderd? Ik ben daar heel blij mee en dan doe ik altijd zo." De vader was toch niet zo gelukkig met zo’n schoonzoon en zei:"Je hebt nu eenmaal het geld van mijn vrienden en relaties gekregen. Neem het allemaal maar mee en verdwijn uit dit huis en deze stad en ga maar naar een andere stad." De vader bracht de schoonzoon naar de stadspoort en heeft hem daar vaarwel gezegd. De arme man was heel verbaasd ."Wat is dit nu weer voor een verandering van mijn lot? Zo juist had ik nog een bruid, vrienden en relaties, geld en nu moet ik de stad verlaten." Er bleef hem niets anders over dan op weg te gaan. Na een paar weken reizen kwam hij op een avond aan bij een herberg aan de buitenkant van een stad en vroeg om een kamer. De eigenaar van de herberg had geen kamer voor hem. Alle kamers waren bezet. De arme man bleef echter vragen om een slaapplaats want hij was doodmoe. Opeens zag de arme man een kamer die kennelijk niet verhuurd was en hij zei tegen de eigenaar van de herberg: "Waarom kan ik niet in die kamer slapen?" De herbergier antwoordde: "Die kamer is een onheilspellende kamer. Wie daar slaapt komt er niet levend uit. Daarom heb ik besloten die kamer nooit meer te verhuren. De arme man was echter zo moe dat hij bleef aandringen: "Ik wil daar wel slapen. Als er iets gebeurt zie ik dat dan wel weer." De herbergier wilde geen verantwoording nemen en zei:" Teken maar, dat jij zelf beslist op deze kamer wil slapen. Ik neem er geen verantwoordelijkheid voor. Je moet ook even opschrijven, wat er met jouw lijk moet gebeuren als het toch mis gaat." De arme man tekende het papier en kreeg de sleutel van de bewuste kamer. In die kamer lagen 2 dekens op de grond en de arme man ging doodmoe liggen zonder het licht uit te doen. Hij piekerde echter zo over wat de moteleigenaar hem over de kamer had verteld, dat hij niet kon slapen. Na een uurtje hoorde hij hoorde hij het gesis en geschuifel van een enorme dikke, lange, zwarte slang die vanuit een gat in het dak naar hem toe schoof. De man was door zijn werk als hout en dode planten sprokkelaar in de woestijn al heel veel grote slangen in zijn leven gezien. Hij was dus niet bang maar gaf het beest met zijn stok een flinke mep vlak achter de kop van de slang zodat hij dood was. Hij schoof de dode slang in een hoek van de kamer en dacht: "Zo, dat was dus de oorzaak van alle kwaad. Nu kan ik tenminste rustig gaan slapen." Hij kroop tussen de dekens maar bedacht toen: "Misschien heeft die slang wel een partner die zich nu komt wreken. Het is toch maar beter nog maar even wakker te blijven." Na een uurtje had hij nog steeds niets gehoord en hij wilde toch wel gaan slapen. Hij duwde toen zijn stok in het gat waar de dode slang uitgekomen was. Hij trok zijn stok weer terug uit het gat en meteen vielen er een aantal gouden munten naar beneden. Met zijn hand haalde hij 2 zakken vol gouden munten uit het gat. Hij had nog nooit in zijn leven zoveel gouden munten bij elkaar gezien. Hij maakte onder zijn dekens een gat in de vloer, stopte al het goud erin en ging er boven op liggen slapen. Toen hij in de morgen wakker werd hoorde hij de herbergier tegen iemand praten: "Ik heb al een paar keer op de deur geklopt maar er doet niemand open. Ik denk dat ook deze man dood is. We moeten maar de sleutel halen om de deur open te doen en het lijk begraven." De man sprong overeind en opende tot stomme verbazing van de herbergier de deur. "Goede morgen, ik ben helemaal niet dood en ik heb ook een verrassing voor jullie," zei hij, terwijl hij naar de slang wees. De herbergier en een paar bedienden sprongen van schrik een paar meter achteruit maar de arme man zei: "Als ik niet bang was voor de levende slang, hoeven jullie al helemaal niet bang te zijn voor de dode." De herbergier was dolblij en bedankte hem enthousiast: "Goede man, je weet niet hoe blij ik ben dat ik deze kamer nu weer gewoon kan verhuren. Wat kan ik nu voor jou doen?" De man vertelde, dat hij zakenman was en dat hij graag de kamer als kantoor wilde huren. De herbergier bood hem de kamer aan maar wilde niet dat de man huur betaalde. De man ging terug in zijn kamer en haalde uit het gat in de vloer onder de dekens 2 gouden munten en ging er mee naar de geldwisselaar. Daar wisselde hij de gouden munten in voor het geld van de stad. Met het geld ging hij naar een groothandel in stoffen en kocht daar een paar balen stof. Hij bracht de stoffen naar zijn kantoor en zo begon hij zijn zaak. Elke dag ging hij naar de bazaar om zakenmensen te ontmoeten en zo langzamerhand kwamen ze ook naar zijn kantoor in de herberg waar hij ze uitnodigde om wat met hem te eten en te drinken. Hij bestelde voor zijn gasten het lekkerste en duurste eten en drinken en men kwam graag bij hem.
Onder die zakenmensen was ook de stoffengroothandelaar, die hem op een dag voor het eten in zijn huis uitnodigde. De stoffengroothandelaar zetten wat brood, kaas en karnemelk voor zijn gast op tafel en zei: "Welkom in mijn huis en eet smakelijk". De man, die de laatste maanden alleen maar gewend was aan het lekkerste en duurste eten at met lange tanden, hetgeen de groothandelaar niet ontging. Na het eten dankten ze God voor het eten en toen zei de groothandelaar: "Goede man, ik ben in de wijde omgeving de rijkste stoffengroothandelaar. Ik had ook voor jou het lekkerste en duurste eten kunnen laten opdienen maar ik wilde jou wat leren. Ik heb, zoals zoveel van de zakenmensen hier, niet veel geld van mijn vader geërfd. Van jongs af aan heb ik door zuinig te zijn en heel hard te werken mijn zaak opgebouwd. Ik vind je een aardige vent en ik wil je graag laten zien, wat ik allemaal gespaard heb." Hij nam de man mee naar de woonkamer en haalde daar het tapijt weg. In de vloer bevond zich een luik.
De groothandelaar opende het luik en daaronder bevond zich een trap, die naar een enorme opslagruimte voerde. Zo ver je maar kijken kon waren er theekistjes opgestapeld. De groothandelaar vroeg aan de man: "Kan je beschrijven wat je nu ziet?" "Jawel", zei de man, "ik zie allemaal theekistjes." De groothandelaar opende een theekistje door met veel moeite de ijzeren banden door te knippen, die erom heen zaten. Tussen de thee in het kistje zat een stoffen kat." De groothandelaar vroeg weer: "Wat is dit?" De man zei: "Dat is een stoffen kat." De groothandelaar maakte met een mesje een snee in de stoffen kat en toen kwamen daar allemaal rood gouden munten uit, die in de buik van de kat verstopt zaten. De groothandelaar deed de gouden munten weer terug in de kat en de kat weer in de thee. Hij sloot het kistje en zette het weer terug op zijn plaats. "Hier staan ongeveer 10 duizend theekistjes; in elk kistje zitten 10 stoffen katten en in elke kat zitten 1000 rood gouden munten. Dit alles heb ik bij elkaar gespaard door zuinig te zijn en heel hard te werken. Vanaf dat jij hier bent heb jij allerlei zakenmensen uitgenodigd en heel goed en duur te eten en te drinken gegeven. Dat is niet nodig. Alleen door zuinig te zijn en hard te werken kan je goede zaken doen. Jij bent de enige die nu weet van mijn theekistjes en mijn stoffen katten." De beide mannen namen afscheid en ieder ging weer naar zijn kantoor.
Na een week hoorde de man, dat de groothandelaar was overleden. De man dacht: "Dit is een goede gelegenheid om de theekistjes te pakken te krijgen." Hij informeerde hier en daar wie de erfgenaam van de groothandelaar was. Het bleek, dat de gestorvene geen erfgenamen had en het gevolg daarvan was, dat de hele erfenis onder het beheer van een geestelijke zou komen. De man ging naar het huis van de groothandelaar, waar diepe rouw heerste. Hij voegde zich bij de rouwenden: "Jij was als een broer voor mij. Jij was de enige in deze stad die zo goed voor mij is geweest. Hoe moet ik nu verder leven?" De omstanders troostten hem in zijn verdriet maar uiteindelijk zei hij: "Dit is eigenlijk niet de goede plek maar, wie is eigenlijk de beheerder van de eigendommen van de gestorvene. Rouw is rouw, maar zaken zijn zaken." Een geestelijke stelde zich voor als de beheerder en vroeg: Zeg me, wat er aan de hand is." De man antwoordde: "Ik heb 10 duizend kistjes thee van de groothandelaar gekocht. Per kistje moest ik 3 zilveren munten betaald. (Een gouden munt is 100 zilveren munten.) Een zilveren munt per kistje heb ik al betaald en bij het ophalen zou ik per kistje de overige 2 munten betalen. Door de dood van de groothandelaar kon ik de kistjes niet op de afgesproken tijd ophalen. Ik heb dus een paar dagen gewacht. In die tijd is de prijs van de thee per kistje gedaald naar 2 zilveren munten. Mijn vraag aan u is: wat moet ik nu? Als ik nu de afgesproken 2 munten betaal, lijd ik buiten mijn schuld een verlies van 10 duizend munten, daar de theeprijs gedaald is. Het lijkt me beter dat u mij de door mij vooruitbetaalde 10.000 zilveren munten terug geeft; dan is de zaak opgelost." De geestelijke had echter in de papieren van de groothandelaar niets over deze transactie gelezen en wist ook over het bestaan daarvan niets af. Hij vroeg aan de man: "Weet jij dan wel waar de kistjes thee staan?" "Jawel," zei de man. "Goed", zei de geestelijke.
"Het lijkt me eerlijk dat je nu de tegenwoordige prijs voor de thee betaalt. Geef mij 10 duizend zilveren munten en de kisten thee zijn dan voor jou. Die 10 duizend zilveren munten geef ik dan weg aan de armen ter nagedachtenis aan de gestorvene." De man en de geestelijke gingen samen naar de opslagplaats onder de vloer van de woonkamer. Er stonden precies 10 duizend kistjes thee en de geestelijke zei tegen de man: "God zegene u. Wanneer wil je de thee ophalen?" De man zei: "Ik doe dat zo snel mogelijk want als de prijs van de thee weer daalt, hebben we nog een grotere strop." De geestelijke zei: "Wanneer betaal je me dan de 10 duizend zilveren munten?" De man antwoordde: "Zodra ik het allerlaatste kistje thee ontvangen heb, betaal ik de zilveren munten." De geestelijke wilde de zaak zo snel mogelijk afgewikkeld hebben en riep alle gelovigen om te helpen. De man huurde in de herberg een opslagplaats voor de kistjes thee en de gelovigen hebben alle kistjes overgebracht. Toen de man het laatste kistje thee ontvangen had betaalde hij de geestelijke wat hij verschuldigd was.
We gaan nu even terug naar de zakenman, de vader, die zijn schoonzoon op de avond van de bruiloft had weg gestuurd.
Door zijn slechte gedrag tegenover zijn schoonzoon overkwam de vader het ene ongeluk na het andere totdat hij uiteindelijk failliet ging. "Als ik me niet zo schandalig tegenover mijn schoonzoon had gedragen, was mij al die ellende vast niet overkomen", dacht de vader en dat schuldgevoel kwelde hem dag en nacht. Bovendien kwam er elke dag wel een zakenman, die destijds geld aan de schoonzoon had geleend, bij hem aan de deur die het geleende geld nu van hem terug wilde hebben. Om die zakenmensen een beetje gerust te stellen verzon hij een verhaal: zijn schoonzoon was snel op reis gegaan naar zijn karavaan in een ver land, die daar beroofd was. "Als jullie een beetje geduld hebben zal mijn schoonzoon jullie alles terug betalen als hij weer hier is."
De situatie werd al erger en erger tot op een dag er een gezant van zijn schoonzoon verscheen. Hij had een zak gouden munten bij zich en zei: "Huur met dit geld opslagruimte en tref alle voorbereidingen voor de terugkomst van uw schoonzoon."
De vader vertelde zijn vrouw en dochter het blije nieuws van de terugkomst van de schoonzoon. Hij huurde opslagruimte en zijn vrouw en dochter maakten het hele huis in gereedheid voor de komst van de schoonzoon. Weer kwamen de zakenmensen aan de deur. Zij hadden spijt van hun gevraag om het geleende geld en waren blij met de terugkomst van de schoonzoon. Hij zou hun nu vast gauw terug betalen. Het hele huis was klaar toen de tweede gezant van de schoonzoon arriveerde met de boodschap, dat de schoonzoon de eerstvolgende vrijdag zou aankomen. Op die bewuste vrijdag ging de vader met alle zakenmensen en een groot aantal inwoners van de stad naar de stadspoort om zijn schoonzoon op te wachten. Tegen de middag zagen zij in de verte een lange karavaan aankomen met honderden kamelen en tientallen ruiters, die de schoonzoon begeleidden op zijn weg naar de stadspoort. Zij verwelkomden de schoonzoon en brachten hem naar huis, waar hij zijn bruid en haar moeder begroette. Na een paar uurtjes rust riep hij alle zakenmensen bij elkaar en betaalde hen één voor één het geleende geld terug. ‘s Nachts nam hij zijn bruid mee naar de slaapkamer en zei: "Mijn hele lot is veranderd. Ik ben er nu heel tevreden mee en ik wil graag, dat alles nu zo blijft."
Zijn wens ging in vervulling en zij leefden nog lang en gelukkig.
KAKKERLAKKEN
Er was eens een mooi meisje, maar ze was kaal en heel erg lui. Ze leefde bij haar moeder, die heel veel van haar hield. Daarom werkte de moeder zelf heel erg hard en hoefde de dochter nooit iets te doen. Als de dochter bijvoorbeeld de vloer even wilde aanvegen riep de moeder: "Niet doen, anders worden jouw handen hard." Als de dochter even wat kleding wilde uitwassen riep de moeder: "Niet doen, water is niet goed voor je mooie handen." Zo groeide het meisje op, lui en dik. Ze had de puberteit achter de rug en was nu een huwbare vrouw. Er was echter niemand, die met haar wilde trouwen. Ze was lui en dik en bovendien had ze ook geen bruidsschat. Af en toe kwam er wel eens iemand aan de deur maar als ze merkten hoe de zaak ervoor stond, verdwenen ze weer. Op den duur kwam er geen enkele huwelijkskandidaat meer aan de deur. De moeder had hier veel verdriet van en dacht: "wat moet ik hier nu aan doen. Misschien moet mijn dochter wat gaan leren." Ze kocht voor haar dochter een spinnewiel en een weefgetouw en zei tegen de dochter: "Jij moet leren spinnen en weven en dan kan je een liedje gaan zingen:
Breng mij wol
Ik weef stof
Zoveel als je wilt."
De dochter luisterde naar haar moeder en elke dag, van de vroege morgen tot de late avond, oefende ze op het spinnewiel en het weefgetouw en zong haar liedje. Op een dag hoorde een jonge zakenman het geluid van het weefgetouw en het lied van het meisje. Hij luisterde daar een paar uur naar en dacht: "Wat een goede vrouw die zo lang zonder rusten kan spinnen, weven en zingen." Tot ‘s avonds laat bleef hij in de buurt van het huis van het meisje en pas toen hij niets meer hoorde ging hij terug naar zijn eigen huis. Thuis gekomen bedacht hij: "Als ik zo’n vrouw had die zo hard werkte, kan ik nog meer geld verdienen dan nu." De volgende morgen ging hij weer naar het huis van het meisje en weer zat hij daar de hele dag en avond in de buurt en luisterde naar de geluiden van het spinnewiel, weefgetouw en het gezang van het meisje. ‘S Avonds bedacht hij: "Als ik in contact wil komen met dat meisje moet ik een bemiddelaar vinden. Hij ging daarom naar het badhuis en vroeg een van de vrouwen, die daar werkten, hem te helpen want hij wilde met het meisje trouwen. Toen de bemiddelaarster bij de moeder van het meisje kwam zei de moeder: "Ik wel een prachtige dochter maar jammer genoeg heeft ze geen bruidsschat." De bemiddelaarster vertelde dat aan de man en hij antwoordde: "Ik heb helemaal geen bruidsschat nodig want ik heb zelf geld genoeg. Ik wil met haar trouwen. Haal een geestelijke op en ga met hem naar het huis van het meisje. Vraag namens mij de moeder om toestemming voor het huwelijk en laat de geestelijke het sluiten. Daarna kom je dan met mijn vrouw naar mijn huis." Toen de moeder dit allemaal hoorde dacht ze: "Zo’n kaal meisje, daar moet toch iets aan gedaan worden"; ze kocht een mooie pruik, maakte haar dochter prachtig op en zo ging het meisje samen met de bemiddelaarster na de huwelijksvoltrekking naar het huis van de man. De rijke man verwelkomde zijn vrouw en gaf de bemiddelaarster een paar gouden munten als beloning. Zes maanden lang zei de man tegen de vrouw: "Jij hebt al zo lang en hard gewerkt in je leven. Hier hoef je niets te doen." Na die periode dacht de man: "Ik wil op bedevaart naar Mekka en dat zal wel 6 maanden duren. Dat is een lange tijd. Mijn vrouw gaat zich dan vast vervelen." Hij kocht zijn hele huis vol wol voor zijn vrouw en zei tegen haar: "Kijk, als ik nu terug kom van mijn bedevaart heb je heel veel stoffen gemaakt en heb je je niet hoeven te vervelen."
Hij kuste zijn man vaarwel en vertrok naar Mekka. Zijn vrouw deed echter niets en zat in een hoekje van de kamer duimen te draaien. Na zes maanden kwam er een brief van de man met de boodschap, dat hij binnen een week thuis zou komen. De vrouw schrok daarvan en dacht: "Ik heb niet gesponnen en geweven en er is geen enkele lap stof klaar. Wat moet ik nu doen?"
Na een dag of twee denken besloot ze eerst het probleem van het kale hoofd op te lossen, want al die tijd dat de man weg was had ze geen pruik gedragen. Ze kocht yoghurt, bedekte haar kale hoofd daarmee en liep naar het platte dak. Ze likte met haar tong de straaltjes yoghurt weg die langs haar wangen liepen en zong:
"Ik lik de rechterkant van mijn gezicht
Mijn man komt en ik heb nog niets geweven
Ik lik de linkerkant van mijn gezicht
Mijn man komt en ik heb nog niets geweven."