de derwisj

en

de sultan

 

 


ER WAS IEMAND EN ER WAS NIEMAND,

er was eens een sultan, die wilde weten, hoe zijn volk leefde. Hij wilde dat echter niet alleen te weten komen van zijn hovelingen. Daarom verkleedde hij zich af en toe ‘s avonds als een derwisj en ging de straat op. Op één van die zwerftochten kwam hij terecht in een van de armste buurten van de stad. Hij zag alleen maar ellende en pure armoede tot hij in een van de huisjes vrolijke muziek hoorde. "Die vrolijke muziek hoort helemaal niet thuis in deze arme buurt", dacht de sultan. Hij klopte op de deur om te weten te komen wie er in dat huisje woonde. Er verscheen een derwisj in de deuropening. Hij dacht, dat er een andere derwisj aan zijn deur klopte en zei: "Goede man, welkom, kom binnen." De sultan zei: "Ik ben een derwisj uit het zuiden van het land en ik ben hier een vreemdeling. Toen ik uw vrolijke muziek hoorde dacht ik bij mezelf, dat ik de nacht wel bij u door kon brengen. Het bekende gezegde luidt immers: waar een derwisj tegen de nacht aankomt, daar slaapt hij." Hij volgde de derwisj naar binnen en daar vond hij een feestelijke met kaarsen verlichtte tafel vol kannen wijn, gevulde kippen, lamsbouten, noten, kazen, suikergoed en nog meer heerlijkheden. Een groep derwisjen zat rond de tafel. Zij genoten van al het lekkers en speelden vrolijke muziek. Er heerste zo’n vrolijke stemming dat het leek alsof er hier geen ellende en bittere armoede bestond. De sultan groette en ging ook bij de groep zitten. De derwisj zei: "Eet en drink met ons en maak plezier".

Toen de sultan een paar roemers wijn gedronken had vroeg hij: "Wat is er eigenlijk hier aan de hand?" De derwisj antwoordde: "Ik ben een derwisj; ik werk elke ochtend en middag als schoenmaker en zo verdien ik elke dag honderd dinar. Ik betaal elke dag 10 dinar voor de huur voor mijn werkplaats en 10 dinar voor de huur van mijn huisje. Voor 80 dinar koop ik wijn, kippen, lam, noten en zo meer.

Elke avond komen andere derwisjen bij mij. Dan eten en drinken wij, wij vertellen elkaar verhalen en maken muziek."

De sultan zei: "En wat gebeurt er als je een dag geen 100 dinar verdient?" "Tot nu toe heb ik elke dag wel 100 dinar verdiend", zei de derwisj. "En als jij morgen nu eens geen 100 dinar zou verdienen," zei de sultan, "wat zal er dan gebeuren?" De derwisj lachte en antwoordde:

"Ik heb morgen nog niet gezien en morgen heeft mij ook nog niet ontmoet. Je hoeft geen vrees te hebben voor iets, wat je nog niet gezien hebt. Zorgen voor morgen is een zaak voor morgen."

De derwisj hief zijn roemer op de dag van vandaag en men ging door met de maaltijd, de verhalen en de muziek. Iedereen bleef slapen en ook de sultan bracht de nacht bij de derwisj door.

‘s Ochtends vroeg ging iedereen weer weg. De sultan dankte de derwisj voor zijn gastvrijheid en liep terug naar zijn paleis.

Daar aangekomen beval hij zijn minister, dat vanaf die dag niemand meer als schoenmaker mocht werken. Alle schoenmakers van de stad begrepen niet wat er aan de hand was, maar het bevel van de sultan was heilig en iedereen moest zich hieraan houden.

Die avond ging de sultan weer naar de derwisj in de armste buurt van de stad.

Tot zijn stomme verbazing hoorde hij weer vrolijke muziek uit het huisje komen. Hij klopte op de deur en dezelfde derwisj met dezelfde glimlach van de dag daarvoor nodigde hem weer binnen met de woorden: "Derwisj, ben je nog steeds in onze stad? Kom binnen." De sultan volgde de derwisj naar binnen en weer vond hij daar een feestelijke met kaarsen verlichtte tafel vol kannen wijn, gevulde kippen, lamsbouten, noten, kazen, suikergoed en nog meer heerlijkheden. Evenals de dag daarvoor zat er een groep derwisjen rond de tafel en weer genoten zij van al het lekkers en speelden vrolijke muziek. Er heerste weer zo’n vrolijke stemming dat het leek alsof er hier geen ellende en bittere armoede bestond. Na een paar roemers wijn zei de sultan tegen de derwisj: "Ik heb vandaag in de stad gemerkt, dat soldaten op straat ervoor zorgden, dat geen enkele schoenmaker zijn werk kon doen. Jij hebt vandaag dus niets verdiend en waar komt nu al dit heerlijke eten en deze wijn vandaan?" De derwisj zei: "Toen ik vanmorgen naar mijn werkplaats ging hoorde ik, dat de sultan de schoenmakers verboden had hun werk te doen. Ik ben toen weer naar huis gegaan om een kan te halen. Ik ging naar de bron en haalde meer dan 20 keer water en verkocht dat op straat aan iedereen die dorst had. Tegen de avond had ik weer mijn 100 dinar verdiend. Ik zei gisteren toch: Ik heb morgen nog niet gezien en morgen heeft mij ook nog niet ontmoet. Je hoeft geen vrees te hebben voor iets, wat je nog niet gezien hebt. Zorgen voor morgen is een zaak voor morgen."

De volgende ochtend beval de sultan zijn minister: "Het is vanaf vandaag verboden water op straat te verkopen." De soldaten gingen weer de straat op om het bevel uit te voeren en niemand begreep, waarom er nu geen water meer verkocht mocht worden.

‘s Avonds kwam de sultan weer bij de deur van de derwisj en hoorde hij weer de vrolijke muziek.

Weer opende de derwisj de deur voor hem en met dezelfde glimlach van de dag daarvoor nodigde hij de sultan binnen. De sultan volgde de derwisj en weer vond hij daar een feestelijke met kaarsen verlichtte tafel vol kannen wijn, gevulde kippen, lamsbouten, noten, kazen, suikergoed en nog meer heerlijkheden. Evenals de dag daarvoor zat er een groep derwisjen rond de tafel en weer genoten zij van al het lekkers en speelden vrolijke muziek. Er heerste weer zo’n vrolijke stemming dat het leek alsof er hier geen ellende en bittere armoede bestond. Na een paar roemers wijn zei de sultan tegen de derwisj: "Ik heb vandaag in de stad gemerkt, dat soldaten op straat ervoor zorgden, dat geen enkele waterverkoper mocht werken. Jij hebt vandaag dus niets verdiend. Waar komt nu weer dat heerlijke eten en die wijn vandaan?"

De derwisj antwoordde lachend: "Ik heb al eerder gezegd: ik heb morgen nog niet gezien en morgen heeft mij ook nog niet ontmoet. Je hoeft geen vrees te hebben voor iets, wat je nog niet gezien hebt. Zorgen voor morgen is een zaak voor morgen. Toen ik hoorde dat ik geen water mocht verkopen ging ik naar de moskee van Bazaar toe. Daar komen alle rijke zakenmensen. Ik bewaakte hun dure mantels en schoenen die de mensen aan mij in bewaring gaven voordat ze de moskee binnen gingen voor de rituele wassing en hun gebeden. Hiervoor kreeg ik geld en zo verdiende ik weer mijn 100 dinar. "

Toen de sultan weer terug ging naar zijn paleis dacht hij: "Wat ik nu ook maar bedenkt, deze derwisj zal wel weer iets bedenken om zijn 100 dinar te verdienen. Ik moet ervoor zorgen, dat hij niet meer aan geld komen kan." Toen zei hij tegen zijn minister: "De komende twee weken mag er in de stad niet gewerkt worden behalve in bakkerijen en kruidenieren en ze mogen ook niemand nieuw in dienst nemen." De minister zei tegen de koning: "Ik zal ervoor zorgen dat uw bevel wordt uitgevoerd maar ik moet u ook zeggen, dat vannacht de beul van onze stad gestorven is." De koning besloot toen dat er een nieuwe beul gezocht moest worden.

De soldaten gingen weer de straat op om het bevel van de sultan uit te voeren en om te zeggen, dat de sultan ook een nieuwe beul zocht.

De derwisj probeerde overal werk te vinden, maar dat lukte niet. Uiteindelijk hoorde hij, dat de sultan een nieuwe beul zocht. Hij dacht bij zichzelf: "De enige manier om nu nog aan mijn 100 dinar te komen is de beul van de sultan te worden. Dat is ook niet zo erg want gedurende de laatste 30 jaar heeft een beul in dienst van de sultan nog nooit iemand onthoofd." Hij ging dus naar het paleis van de sultan waar hij nog meer mannen trof, die wel de beul wilden worden.

Op dat moment liep de sultan op het balkon van zijn paleis en zag de derwisj tussen de andere mannen staan. Hij zei tegen zijn minister: "Stuur iedereen weg behalve de man, die ik je nu aanwijs. Hij moet vanaf nu de nieuwe beul zijn." De minister stuurde iedereen weg behalve de derwisj. Hij gaf hem de rode mantel van de beul, het grote zwaard en de rode hoed. Hij zei hem: "jij moet hier in dit kamertje blijven zitten tot de avond valt. Jij mag met niemand spreken; alleen jouw oren moeten werken en niet jouw mond. Tegen de avond kom ik dan weer bij jou."

De derwisj trok de rode mantel aan, zetten de rode hoed op en zat op zijn stoel in het kamertje met het grote zwaard op zijn knieën. Tegen de avond ging de minister naar de derwisj toe om hem te zeggen, dat hij naar huis kon gaan. Toen de derwisj zei, dat hij nu het loon van die dag wilde hebben zei de minister: "Hier in het paleis betalen wij niet elke dag het loon maar elke maand en het loon van de beul van de sultan is 6000 dinar per maand." De derwisj vroeg om een voorschot maar de minister weigerde dat. Hij zei: "Je moet nu naar huis gaan en je moet morgen na zonsopgang weer hier op je stoel zitten. Je moet je rode mantel, je rode hoed en je zwaard mee naar huis nemen en je moet ervoor zorgen, dat je er elke dag weer heel netjes uitziet. Goeden avond en tot morgen."

De derwisj vertrok.

Later op de avond ging de sultan weer naar het huisje van de derwisj. Tot zijn grote verbazing hoorde hij weer vrolijke muziek. Hij klopte op de deur en werd weer binnen gelaten. Alles ging weer precies als op de dagen daarvoor: hij trof weer een feestelijke met kaarsen verlichtte tafel met nog meer kannen wijn, gevulde kippen, lamsbouten, noten, kazen, suikergoed en nog meer heerlijkheden. Er zat een nog grotere groep derwisjen rond de tafel en weer genoten zij van al het lekkers en speelden vrolijke muziek. Er heerste weer zo’n vrolijke stemming dat het leek alsof er hier geen ellende en bittere armoede bestond. Na een paar roemers wijn vroeg de sultan: "Ik hoorde dat vandaag werken en geld verdienen verboden was in de stad, maar ik zie nog meer als gisteren. Hoe kwam jij deze keer aan het geld?" De derwisj glimlachte en zei: "Ik heb de hele morgen en een deel van de middag gezocht naar werk, maar de sultan heeft alle werk verboden behalve bij bakkerijen en kruideniers, maar zij mochten geen nieuwe mensen aannemen. In de loop van de middag hoorde ik, dat de beul van de sultan dood was en dat de sultan een nieuwe beul nodig had. Ik dacht bij mezelf: dat is nog de enige manier om geld te verdienen en ik ben dus naar het paleis gegaan. Ik werd aangenomen, maar tegen de avond hoorde ik, dat ik geen geld kreeg voor die dag. Het loon van de beul wordt alleen per maand uitbetaald. Onderweg van het paleis naar huis kwam ik bij een kruidenier, die tegen woekerrente geld uitleende. Ik zei tegen de kruidenier: "Ik heb geld nodig." De kruidenier zei: "Ik weet dat jij een derwisj bent; als jij een onderpand hebt, wil ik je geld lenen." De derwisj wees op zijn zwaard en vroeg: "Hoeveel geld wil jij mij lenen met dit zwaard als onderpand?" 3000 dinar voor één maand met een rente van 1000 dinar", zei de kruidenier. Dat is goed, zei ik en ik gaf mijn zwaard aan de kruidenier en ontving van hem 3000 dinar. Dat is genoeg voor de komende 30 dagen. Ik kocht van hem een speelgoed-zwaard en deed dat in de schede van het echte zwaard, zodat niemand kon zien, dat ik een speelgoed-zwaard draag."

"Tot nu toe moest ik elke dag zorgen voor 100 dinar," zei de derwisj; "nu hoef ik voor de komende 30 dagen geen zorgen meer te hebben. Zoals ik altijd zeg: ik heb morgen nog niet gezien en morgen heeft mij ook nog niet ontmoet. Je hoeft geen vrees te hebben voor iets, wat je nog niet gezien hebt. Zorgen voor morgen is een zaak voor morgen."

De volgende dag, tegen de middag, zat de sultan temidden van zijn hovelingen en vertegenwoordigers van andere landen in een van de kamers van zijn paleis. Om een of andere reden werd hij heel erg boos op zijn minister en riep de beul bij zich. Hij beval, tot grote schrik van alle aanwezigen, dat de minister onmiddellijk onthoofd moest worden. De derwisj had overal op gerekend, maar niet hierop. Hij zei dus: "Majesteit, als ik naar u kijk kan ik duidelijk zien, dat u erg boos bent. U heeft altijd gezegd dat uw minister de beste minister van de stad is. Als ik hem nu onthoofd, is dat onherroepelijk. Misschien is het beter over uw besluit nog een nachtje na te denken." De sultan zei woedend: "Dit niet jouw zaak. Als je niet doet wat ik zeg laat ik jou eerst onthoofden en daarna de minister." De derwisj keek naar de sultan, naar alle aanwezigen en naar de hemel en bad met luide stem: " O God, ik weet dat de sultan erg kwaad is maar ik weet ook, dat de minister niet schuldig is. Als dat zo is, verander dan mijn zwaard in een speelgoed-zwaard alstublieft." Toen haalde de derwisj zijn zwaard te voorschijn en iedereen kon zien, dat het een speelgoed-zwaard was. Iedereen wierp zich op de grond voor de voeten van de derwisj: "Er is een nieuwe profeet opgestaan!"

De sultan zag dit alles gebeuren en barstte in lachen uit.Hij nam zijn kroon van zijn hoofd en zei tegen de derwisj, die de sultan nu herkende: " ik heb morgen nog niet gezien en morgen heeft mij ook nog niet ontmoet. Je hoeft geen vrees te hebben voor iets, wat je nog niet gezien hebt. Zorgen voor morgen is een zaak voor morgen. En vanaf vandaag hoef jij niet meer te werken. Ik zal ervoor zorgen, dat je elke avond hier in het paleis 100 dinar krijgt."

Tot op de dag van vandaag krijgt de derwisj dagelijks zijn 100 dinar en hij leeft ook nu nog lang en gelukkig.