DE JAKHALZEN

Kelileh en Demneh

 

een bundel fabels

uit

HINDOESTAN

door

De Brahmanen

Nederlandse bewerking en vertaling:

 uit het Perzisch en het Arabisch

Oorspronkelijk geschreven in het Hindoestaans

bewerkt en vertaald in het Perzisch

daarna in het Arabisch

door Ibn Al Moqaffaa

daarna weer in het Perzisch

door meester Abdolazim Qarib


INHOUDSOPGAVE:

KLIK A.U.B. OP UW KEUZE; MET EEN TERUGKLIK BENT U WEER BIJ DE INHOUDSOPGAVE.

VOORWOORD

INLEIDING

HOOFDSTUK 1: 

HET ONTSTAAN VAN HET BOEK 

KELILEH EN DEMNEH

HOOFDSTUK 2: 

DE GENEESHEER BORZOEYEH

HOOFDSTUK 3: 

DE LEEUW EN DE STIER

HOOFDSTUK 4: 

STUDIE OVER DEMNEH

HOOFDSTUK 5: 

DE VOGEL MET HET HALSSNOER

HOOFDSTUK 6: 

DE UIL EN DE KRAAI

HOOFDSTUK 7: 

DE AAP EN DE SCHILDPAD

HOOFDSTUK 8: 

DE GODVRUCHTIGE EN HET ECHTPAAR

HOOFDSTUK 9: 

DE KAT EN DE MUIS

HOOFDSTUK 10: 

DE VOGEL EN DE PRINS

HOOFDSTUK 11: 

DE LEEUW EN DE JAKHALS

HOOFDSTUK 12: 

DE LEEUW, DE LEEUWIN EN DE JAGER

HOOFDSTUK 13: 

DE GODVRUCHTIGE EN DE PASSAGIER

HOOFDSTUK 14: 

DE HINDOESTAANSE KONING BELAR 

EN DE BRAHMANEN

HOOFDSTUK 15: 

DE WERELDREIZIGER EN DE GOUDSMID

HOOFDSTUK 16: 

DE PRINS EN ZIJN METGEZELLEN

NAWOORD


VOORWOORD

Na de dankbetuiging aan God en de lofbetuiging aan Zijn profeet, citeerde Abolhassan Abdollah bin Al Moqaffaa: "De gezegende en verheven God heeft het heelal in Zijn almacht en wijsheid geschapen en aan de mensen verstand en de mogelijkheid tot denken geschonken, waardoor de mens boven het dier wordt geplaatst. Het verstand is in de schepping de oorsprong van alle zegeningen en al het geluk. Het verstand wordt verdeeld in twee componenten :

De eerste component is de aangeboren aanleg, de intuïtie, een geschenk van de almachtige God.

De tweede component moet ontwikkeld worden door studie, wetenschappelijke ervaringen, enz.

Alles in deze wereld heeft een oorzaak; elke oorzaak heeft een oorsprong; elke oorsprong stoelt in het bestaan; het bestaan vindt zijn oorsprong in de tijd; de tijd is een zegen, die Hij aan het zijn geschonken heeft."

De reden voor het vertalen en het meenemen van dit boek uit Hindoestan naar Perzië was, dat koning Kasra, een wijs en rechtvaardig man, die wijsheid en geleerdheid waardeerde, gehoord had, dat in de schatten van de koningen van Hindoestan zich een prachtig boek bevond. Dit boek was geschreven in een taal uit de mond van vogels, van wilde dieren en van roofdieren, van insecten enz. Men had hem verteld dat iedere koning dit boek nodig had om zijn koninkrijk op de beste manier te regeren en ook om met de uit het boek opgedane wijsheid zijn vijanden te verslaan. Hij had gehoord dat ook gewone mensen door dit boek een gelukkiger leven konden leiden. De titel van het boek was Kelileh en Demneh.

Deze rechtvaardige koning beval een wijsgeer en geleerde, die de talen Perzisch en Hindoestaans goed beheerste, te zoeken.

Uiteindelijk vond men een jonge man, Borzoeyeh genaamd, die ook nog een bekend geneeskundige was.

Toen Borzoeyeh bij koning Kasra kwam, zei de koning tegen hem: "Alles, wat je voor deze opdracht nodig hebt is voorbereid." Daarna gaf hij hem vijftig zakken met geld en in elke zak zat 10.000 dinar. Toen hij uit Perzië vertrok, deden de grootheden van het hof Borzoeyeh uitgeleide.

Bij zijn enthousiaste aankomst in Hindoestan, zocht hij koningen, grootheden, wijsgeren en andere geleerden op. Aan ieder van hen vertelde hij, dat hij als leerling was gekomen om van hen wijsheid te leren. Met iedereen sloot hij vriendschap en broederschap en uiteindelijk ontmoette Borzoeyeh iemand, die volgens hem een groot geleerde moest zijn.

Zij werden vrienden en op een dag zei Borzoeyeh tot zijn vriend: "Broeder, ik moet je wat vertellen en slechts een tipje van de sluier zal voldoende voor je zijn." De Hindoestaanse geleerde zei glimlachend: "Je had je werkelijke bedoelingen dan wel verborgen, maar ik had toch al geconstateerd, dat je heel wat meer weet dan een gewone leerling. Jij kwam hier om je voordeel te doen met onze wijsheden en onze wetenschappen. Ik was daarvan overtuigd doch ik heb gewacht, tot je er zelf mee kwam. Je hebt je in de afgelopen periode als een geleerde gedragen; jouw manier van doen als vreemdeling tussen mensen, die je niet kende, was heel aangenaam. Ik moet daar aan toevoegen, dat men een wijs mens kan herkennen aan acht eigenschappen:

Als eerste: verdraagzaamheid en vriendelijkheid..

Ten tweede: zelfkennis en zelfbeheersing.

Ten derde: gehoorzaamheid en dienstbaarheid aan rechtvaardige koningen.

Ten vierde: geheimhouding van alle geheimen van zijn vrienden.

Ten vijfde: geslotenheid over zijn eigen geheimen en over die van anderen.

Ten zesde: de koning prijzen en goed omgaan met alle mensen.

Ten zevende: beheersing van zijn tong.

Ten achtste: bescheidenheid en in gezelschap met mate pratend.

Al deze eigenschappen heb ik in jou herkend. Daarom dacht ik dat ik met jou als vrienden kon omgaan en wist ik, dat ik aan jou de wijsheden, waarnaar jij op zoekt bent, kon doorgeven."

Toen Borzoeyeh begreep, dat de Hindoestaan wist wat hij kwam doen, zei hij vriendelijk, dat, als een geleerde bij een toren bescherming zoekt, hij moet proberen de fundamenten van die toren te versterken. Behalve dat moet hij ervoor zorgen voldoende proviand bij zich te hebben om niet te verhongeren. De Hindoestaan prees de wijsheid en de geleerdheid en zei: "Een geleerde kan niet het bestaan van wolken in de lente ontkennen. Ik ben blij met jouw vriendschap en wil deze graag behouden. Niemand moet er echter iets van weten want dit land is een land met een harde mentaliteit. Uitvoer van onze wetenschap wordt bestraft."Borzoeyeh antwoordde: "Beste vriend, je kent nu mijn geheim en behalve jou is er hier niemand, die hier iets van weet."

Na veel geld betaald te hebben, schreef hij het boek Kelileh en Demneh en ook andere boeken over. Daarop stuurde hij een gezant naar koning Kasra met de boodschap, dat zijn opdracht tot een goed einde was gebracht. Kasra stuurde daarop een verzegelde brief naar Borzoeyeh, waarin stond, dat zijn werk zeer op prijs werd gesteld en dat hij na aankomst in Perzië zo snel mogelijk naar hem toe moest komen. Toen Borzoeyeh, zeer vermoeid door de reis, bij de koning kwam kuste hij de grond. De koning zond hem een week weg om uit te rusten. Na zeven dagen, toen alle grootheden en geleerden van het land aan het hof waren, kwam Borzoeyeh binnen met het boek in zijn handen. Iedereen was blij en prees hem. Koning Kasra opende zijn schatkamer voor Borzoeyeh en zei: "Kies maar uit, je mag nemen wat je hebben wilt." Borzoeyeh kuste weer de grond en zei: "Ik ben geprezen door de koning, daarom heb ik niets meer nodig. Nu U me echter opdracht geeft iets uit te zoeken zou ik graag uit de kleedkamer van de koning een mantel krijgen. Ik heb Uw opdracht niet voltooid in de hoop geld, sieraden of een stuk grond te krijgen. Ik ben U dankbaar, dat U tijdens mijn afwezigheid voor mijn familie gezorgd hebt. Mijn familie zal daar altijd trots op blijven."

Daarop zei de koning: "Wil je dan nog iets anders hebben?" Toen antwoordde Borzoeyeh: "Als U dat zo wilt, dan zou ik graag dat U Uw minister Boezardzjomehr opdracht geeft, dat aan het boek Kelileh en Demneh een hoofdstuk, waarin mijn naam en mijn verhaal zijn opgetekend, toe te voegen. Dan krijg ik een naam tot in alle eeuwigheid." Daarop juichten en applaudisseerden Koning Kasra en de overige aanwezigen vanwege deze wijsheid. Koning Kasra riep zijn minister Boezardzjomehr bij zich en gaf hem opdracht een hoofdstuk te schrijven over het leven van Borzoeyeh vanaf zijn geboorte tot en met zijn reis. Toen het hoofdstuk geschreven was kwam iedereen weer bij de koning terug. Boezardzjomehr las zijn werk voor en oogstte veel lof. De koning wilde zijn minister rijkelijk belonen maar deze wilde, evenals Borzoeyeh destijds, slechts een mantel uit de kleedkamer van de koning. Borzoeyeh kuste de voeten van koning Kasra en wenste hem een eeuwig leven toe.

Het boek Kelileh en Demneh bevat nu zestien hoofdstukken, waarvan er tien door Hindoestani geschreven zijn. Zes hoofdstukken zijn er door Perzen aan toegevoegd.

 

De door Hindoestani geschreven hoofdstukken zijn de volgende:

Hoofdstuk 1: de leeuw en de stier. Hoofdstuk 2: Studie over Demneh. Hoofdstuk 3: de vogel met het halssnoer. Hoofdstuk 4: de uil en de kraai. Hoofdstuk 5: de aap en de schildpad. Hoofdstuk 6: de godvruchtige en het echtpaar. Hoofdstuk 7: de kat en de muis. Hoofdstuk 8: de vogel en de prins. Hoofdstuk 9: de leeuw en de jakhals. Hoofdstuk 10: de leeuw, de leeuwin en de jager.

 

De door de Perzen geschreven hoofdstukken zijn de volgende:

Hoofdstuk 1: het ontstaan van het boek Kelileh en Demneh. Hoofdstuk 2: de geneesheer Borzoeyeh. Hoofdstuk 3: de godvruchtige en de passagier. Hoofdstuk 4: de Hindoestaanse koning Belar en de brahmanen. Hoofdstuk 5: de wereldreiziger en de goudsmid. Hoofdstuk 6: de prins en zijn metgezellen.

God loofde Zijn Profeet Mohammed en zijn deugdzame volgelingen voor nu en in de eeuwigheid.

** Brahmanisme, de fase in de religieuze ontwikkeling van Voor-Indië waaromheen zich alle andere Voor-Indische godsdiensten laten groeperen. In de 8ste–7de eeuw v.C. heeft het de gedaante aangenomen van een vast omschreven godsdienstig stelsel. Het heeft zich ontwikkeld uit een oudere vorm van een Voor-Indische godsdienst, die van de Veda's.

Uit het brahmanisme is omstreeks het begin van onze jaartelling het hindoeïsme, zoals wij dat nu kennen, voortgekomen. De historische lijn is dus: vedisme – brahmanisme – hindoeïsme. Het boeddhisme is min of meer te beschouwen als een zijlijn.

Het brahmanisme is historisch nauw verbonden met het sociale kastestelsel. De hoogste kaste is die van de brahmanen, de priester-magiërs, die het offer brengen en de offerformule )brahman( kennen. Later is dit woord – brahman – de aanduiding geworden voor het grondbeginsel van het heelal, het enige werkelijke in de veelheid van verschijnselen. Aan dit brahman beantwoordt in de mens het atman )eigenlijk ‘adem’(, eveneens een onvergankelijke werkelijkheid. Wie tot het inzicht is gekomen dat brahman en atman, het Al en het Ik, in diepste wezen één zijn, heeft het heil bereikt. Zijn bestaan is verlost van de kringloop der geboorten )samsara( en van de last van het karma )de som van zijn goede en slechte gedragingen in vorige existenties(; hij treedt de onsterfelijkheid binnen doordat hij terugvloeit in brahman, de oergrond van het bestaan. Er zijn verschillende wegen om dit te bereiken; alle kenmerken zich door een ver doorgevoerd ascetisme )monnikenwezen(, zelfbespiegeling en geestesconcentratie, o.a. door lichaamsbeheersing )yoga(.


INLEIDING

HOOFDSTUK 1:

HET ONTSTAAN VAN HET BOEK KELILEH EN DEMNEH

door minister Boezardzjmehr

Dit boek, Kelileh en Demneh, is een verzameld werk van Brahmanen en Hindoestaanse wetenschappers. Het bevat raadgevingen, wijsheden, parabels en zegswijzen. De auteurs maakten er een bundel van, zodat iedereen daarmee zijn voordeel kon doen voor nu en voor de toekomst. De schrijvers hebben hun wijze woorden in de monden van vogels, wilde en tamme dieren enz. gelegd. Deze methode had een aantal voordelen: in de eerste plaats kon men overal over spreken. Ten tweede kon men op allerlei manieren zeggen wat men wilde overbrengen. In de derde plaats konden alle raadgevingen, wijsheden enz. op een eenvoudige manier worden uitgelegd en doorgegeven. Voor de geleerden was het wetenschap en voor de leken waren het verhalen. Beginnende studenten konden zo kennis maken met de wetenschap in een simpele en aantrekkelijke vorm. Later, ouder geworden, konden zij hiernaar teruggrijpen en het zelfs beter begrijpen. Zo’n verhaal volgt hier over iemand, die op latere leeftijd een erfenis kreeg van zijn vader en tot aan het einde van zijn leven in welvaart en vrede leefde.

De lezer van dit boek moet steeds de bedoelingen van de schrijvers begrijpen en niet uit het oog verliezen. Aan de lezer worden dan ook een paar voorwaarden gesteld:

- hij moet goed en zorgvuldig lezen en de betekenis van elk woord, dat hij niet begrijpt, achterhalen, want het geschrevene is het lichaam van de betekenis, de ziel.

- om de ziel )moraal( van het verhaal te begrijpen moet de lezer de tijd nemen, rustig lezen tot het uit is. Anders vergaat het hem als de domme man in het volgende verhaal:

De domme man en de schat

Er wordt verteld dat een man een schat in de woestijn vond. De man dacht bij zichzelf: "als ik deze schat eenmaal in mijn bezit heb, hoef ik me mijn hele leven geen zorgen meer te maken. Het zou goed zijn een paar mannen met ezels in te huren, die me kunnen helpen de schat naar huis te brengen." Hij huurde dus een paar mannen met ezels in en vertelde hen dat hij een schat gevonden had en dat zij hem naar zijn huis moesten brengen. Ze brachten de schat echter naar hun eigen huizen. Toen de man zelf thuis kwam had hij geen schat maar wel heel veel verdriet en spijt over zijn loslippigheid.

- de lezer moet weten, dat zijn voordeel zit in het begrijpen van het verhaal, niet in het

onthouden ervan.

Zoals de man, die Arabisch, de taal die status gaf, wilde leren van een geleerde Arabische vriend. Hij bestelde een gouden plaat en liet er de Arabische woorden, die hij van zijn vriend geleerd had, op graveren. Hij hing hem aan de wand en vond toen, dat hij een geleerde was. Op een dag was hij bij een groep vrienden, die over de Arabische taal spraken. Hij gebruikte een aantal woorden, die op de gouden plaat stonden, op een heel verkeerde manier en iedereen lachte hem uit. De man vroeg: "waarom lachen jullie mij uit? Als ik iets fout zeg komt dat omdat het fout op de gouden plaat in mijn huis staat en niet omdat ik het fout zeg."

- de lezer moet weten, dat de bedoeling van het bestuderen van de wetenschap het begrijpen, gebruiken en doorgeven ervan is. Net als de zon, die licht en warmte heeft en dat ook naar iedereen uitstraalt. De boom van de wetenschap moet vruchten dragen en geven, zoals alle vruchtbomen.

Men moet niet vergeten, dat wetenschap, zonder toepassing ervan, net is als de volgende twee mannen. De ene was blind en de ander kon zien. Ze vielen beide in een kuil en kwamen om. Dat de blinde man in de kuil viel, was te verklaren. Dat de man, die kon zien, in de kuil viel, niet.

Één van de voordelen van de wetenschap is, dat de wetenschap je respect oplevert en dat je nog meer respect krijgt, als je anderen in de wetenschap laat delen. Maar als een wetenschapper anderen voorlicht maar er zelf niet naar leeft lijkt dat op een waterbron, waaraan anderen hun dorst lessen terwijl de bron zelf dorst blijft houden. Geven aan anderen kan op twee manieren: materieel of immaterieel. Het belangrijkste is echter het geven aan jezelf, vooral het geven van waarden en normen teneinde jezelf te vormen tot een zuiver en eerlijk mens.

Een verstandig mens bereidt zaken voor en denkt erover na om ervoor te zorgen, dat hij later geen spijt krijgt. Hij betaalt in het heden voor een betere toekomst. Beter is het echter zijn hele leven, in deze wereld, goed te doen om in zijn volgende leven, in de volgende wereld,

goed te ontvangen. Iemand heeft een goed leven gehad als hij:

a. zijn hele leven wel heeft gedaan om een goed leven in het hiernamaals te krijgen;

b. hard heeft gewerkt om een aangenaam bestaan voor zichzelf en anderen te hebben;

c. geprobeerd heeft niemand dwars te zitten of te kwetsen.

De beste eigenschappen die een mens kan hebben zijn openheid en goedhartigheid en ook het verdienen van zijn brood op een eerlijke manier.

***

Ibn Al Moqaffaa zei: "Toen ik merkte, dat Perzen het boek Kelileh en Demneh uit het Hindoestaans in het Perzisch hadden vertaald, wilde ik dat de mensen uit Irak, Damascus, Hidzjaz )= Saoedi Arabië( ook met dit prachtige boek kennis konden maken en de wijsheden ervan voor hun geluk konden gebruiken. Vandaar dat ik het uit het Perzisch in het Arabisch heb vertaald. God belone ons allen!"


HOOFDSTUK 2:

DE GENEESHEER BORZOEYEH

Zo vertelt Borzoeyeh, de beste van alle geneesheren van Perzië: "mijn vader zat in het leger en mijn moeder stamde uit een familie van geestelijken van de godsdienst van Zaratostra. De eerste zegen, die de almachtige God mij schonk, was de liefde tussen mijn vader en mijn moeder en hun bijzondere aandacht voor mij, in vergelijking tot de andere kinderen. Ik kreeg een speciale opvoeding. Toen ik zeven jaar was geworden moedigden zij me aan om geneeskunde te gaan studeren. Toen ik daar wat meer van wist kreeg ik er zin in de geneeskunde in al haar facetten te bestuderen. Na vele jaren was ik een heel deskundig geneesheer geworden. Ik was wijd en zijd bekend geworden want ik kon met mijn werk als geneesheer vier dingen bereiken:

- heel veel geld en plezier

- beroemdheid met al haar voordelen

- het dankgebed van veel genezen patiënten en de genade van God

- het respect van geleerden in de hele wereld

In de boeken over geneeskunde stond, dat de beste geneesheer diegene is, die mensen niet geneest om in deze wereld veel geld te verdienen maar het doet om genade te verwerven in de volgende wereld zoals een boer die koren zaait om zijn dagelijks brood te kunnen oogsten terwijl de vogels hier ook een graantje van meepikken. Daarom deed ik altijd mijn best elke zieke die op mijn pad kwam te genezen zonder meteen door hem betaald te moeten worden. Nadat er een tijd zo verstreken was zag ik, dat een paar collega’s over veel meer geld beschikten dan ik. Daardoor speelde het duiveltje in mijzelf op dat zei: "Jij moet ook wat geld zien te krijgen." Ik had er bijna aan toegegeven want ik dacht na over wat geld voor mijn oude dag. Maar op het juiste moment won mijn wijsheid het van deze gedachten, waardoor ik niet de fout beging van de dief in

Het verhaal van de dief en de rijke huiseigenaar

Op een nacht gingen een dief en zijn kornuiten naar het huis van een rijke man om in te breken. Toen ze op het dak van het huis klommen werd de rijke man wakker. Hij merkte dat er dieven op het dak van zijn huis zaten, maakte voorzichtig zijn vrouw wakker en vertelde haar, wat er aan de hand was. "Je moet even net doen of ik nog slaap", zei de man. "Zodra de dieven bij het rookgat op het dak zijn en ons kunnen verstaan doe ik net of ik een beetje wakker word en dan vraag je mij: man, hoe kwam jij eigenlijk aan zoveel geld en rijkdommen?" De vrouw deed wat haar man haar vroeg en terwijl de dieven hun gesprek konden volgen zei de man: "Vrouw, waarom wil je dat weten? Dit zijn mannenzaken en vrouwen moeten zich daar niet mee bemoeien." Zijn vrouw bleef verleidelijk aandringen en uiteindelijk gaf de man toe en zei: "Vrouw, ik zal het je vertellen maar je moet wel je tong in bedwang houden en het aan niemand verder vertellen, want eigenlijk heb ik al mijn rijkdommen als dief vergaard." Toen de dieven dit allemaal hoorden bleven ze muisstil zitten om geen woord van het verhaal te missen. "Ik was destijds een meester-dief en had van een geleerde een bepaald wachtwoord geleerd. Zodra ik ‘s nachts bij volle maan bij een huis van een rijke man kwam zei ik zeven maal het wachtwoord "Sjolam Sjolam" en als ik dat had gezegd stond ik plotseling op het dak, vlakbij het rookgat. Als ik dan weer zeven maal "Sjolam Sjolam" zei en door het rookgat naar beneden sprong stond ik plotseling naast de schatkisten. Dan zei ik weer zeven keer "Sjolam Sjolam" en dan openden de schatkisten zich zodat ik alles eruit kon halen. Daarna zei ik weer zeven keer "Sjolam Sjolam" en dan was ik weer in mijn eigen huis terug. Maar denk erom vrouw, je mag dit aan niemand verder vertellen." Daarna deden ze net of ze gingen slapen. De dieven op het dak hadden alles gehoord en vierden alvast een feestje. Ze wachtten totdat ze dachten dat de rijke man en zijn vrouw sliepen en de meesterdief zei toen: "Jullie blijven nog even hier; ik spring eerst naar binnen." Daarop zei hij zeven maal "Sjolam Sjolam" en sprong. Toen hij daarop met gebroken benen op de vloer lag sloeg de rijke man hem ook nog met een knuppel en zei, terwijl hij hem knevelde: "Man, ik heb mijn hele leven niet zo hard gewerkt om aan geld te komen om het daarna door jou te laten stelen. Wie ben jij?" "Ik ben een domkop," zei de dief, "die door jouw warme woorden van een koude kermis thuis kwam."

***

Het verhaal van de handelaar en het juweel

Er leefde eens een handelaar, die vele juwelen en parels bezat. Op een dag huurde hij iemand in, die gaatjes in de parels kon boren om er parelsnoeren van te rijgen. Toen de man in het huis van de handelaar kwam, zag hij daar een harp. Lettend op de manier, waarop de man naar de harp keek, vroeg de handelaar: "Kan jij ook een harp bespelen?" "Ja", antwoordde de man. "Speel dan wat voor mij", zei de handelaar. Op die manier vloog de dag voorbij. Bij zonsondergang vroeg de man de handelaar om zijn loon. "Welk loon?" vroeg de handelaar "De parels liggen er nog net zo. Waarom moet ik je dan betalen?" De man antwoordde echter: "Jij hebt me ingehuurd en me toen opdracht gegeven voor jou harp te spelen. Dat heb ik gedaan en nu wil ik graag mijn geld." En zo zag de handelaar zich uiteindelijk genoodzaakt hem zijn loon te betalen.

***

Dit lijkt op de man, die vluchtte voor een op hol geslagen kameel. De man sprong, om aan de kameel te ontkomen, in een kuil. Hij hing aan een tweetal wortels van een plant die uit een wand van de kuil staken. Zijn voeten steunden op iets stevigs. Toen hij naar beneden keek zag hij, dat zijn voeten steunden op de koppen van vier slangen, die uit de wand staken. Op de bodem van de kuil zag hij een grote draak, die met geopende muil op hem wachtte. Toen hij daarop naar boven keek, naar het tweetal wortels waaraan hij hing, zag hij, dat er een zwarte muis aan de ene zat te knagen en een witte muis een de andere. Vlak voor zijn gezicht hadden bijen heel verleidelijke honing verzameld en hij begon eraan te likken. Hij vond dat zo lekker dat hij zijn hele precaire situatie vergat, zich niet meer goed vast hield en uiteindelijk toch in de muil van de draak terecht kwam.

De moraal van dit verhaal:

De kuil is het leven, het beangstigende en griezelige bestaan.

De witte en zwarte muis zijn het symbool van de dagen en nachten in het leven.

De vier slangen zijn de vier soorten vocht uit de oude geneeskunde: gele gal, zwarte gal, slijm en bloed. Als een van die soorten uit balans was, ging men dood.

De honing is de verleiding in het leven: een beetje voordeel veroorzaakt veel nadelen.

De muil van de draak is het symbool van het einde.

De op hol geslagen kameel is de je immer achtervolgende dood.

Daarom heb ik mijn hele leven en al mijn werk in de hand van God gelegd en heb niet geprobeerd rijkdommen te verzamelen. Als geneesheer heb ik geprobeerd het goede te doen met het oog op het hiernamaals. Van mijn reis naar Hindoestan in opdracht van koning Kasra heb ik veel boeken meegenomen en één van die boeken is "Kelileh en Demneh".


HOOFDSTUK 3:

OVER DE LEEUW EN DE STIER

Hier wordt gesproken over twee geleerden. De ene is door hebzucht afgedwaald van de juiste weg en kwam slecht aan zijn einde. Hij had in zijn leven niets bereikt, ook niet voor het hiernamaals. De andere geleerde was tevreden met wat hij had. Hierdoor had hij plezier in zijn leven en bouwde aan zijn paradijs.

Ray Dabsjliem vroeg aan brahmaan Biedpa: "Vertel mij eens over die twee vrienden, die vijanden van elkaar worden door het werk van een roddelaar." De brahmaan antwoordde: "Het lijkt op:

het verhaal van de zakenman en zijn kinderen

Er was eens een zakenman, die heel rijk was. Zijn kinderen leerden helemaal niets; geen wetenschap en geen beroep. Ze smeten het geld van hun vader over de balk, hoe hij ook probeerde dit te veranderen door raadgevingen en berispingen. Op een dag vertelde de vader zijn kinderen, dat in deze wereld mensen in drie groepen verdeeld worden:

- een groep, die in deze wereld heel veel rijkdommen probeert te verwerven;

- een groep, die een hoge positie in deze wereld bereiken wil;

- een groep, die alleen maar denkt aan het hiernamaals.

Om zijn doel te bereiken moet elke groep over vier voorwaarden beschikken:

- de juiste en eerlijke middelen

- spaarzaamheid en zorgvuldig beheer

- vrijgevigheid voor goede doelen

- zelfbeheersing

Als aan één van deze voorwaarden niet wordt voldaan, wordt het gestelde doel niet bereikt.

Een gedicht luidt immers:

Iedereen kan geld vergaren,

niet iedereen kan het bewaren.

Je kunt niet meer van geldbergen reppen

als je het geld eraf blijft scheppen.

Echter, iemand, die alleen maar geld spaart en nooit uitgeeft lijkt op een vijver, waarin steeds meer water opgevangen wordt. Op een gegeven moment zal de vijver overstromen en zal er niet veel van overblijven. Uiteindelijk volgden de kinderen de raadgevingen van hun vader op. De jongste stortte zich in het zakenleven. Hij ging op een verre reis met twee stieren. De ene stier heette Sjatarbeh en de andere heette Bandabah. Ze raakten op een moerassig stukje weg en de poten van Sjatarbeh zakten in de modder. Met heel veel moeite werd het verzwakte dier tenslotte weer op vaste grond getrokken. De jonge zakenman huurde iemand in om voor het dier te zorgen tot het beter was. Daarna kon de man zich met de stier weer bij de zakenman voegen. Een of twee dagen later verliet de man echter de zwakke stier Sjatarbeh. Hij ging de zakenman achterna en vertelde hem, dat de stier toch dood gegaan was.

Sjatarbeh voelde zich na een paar dagen echter helemaal beter en graasde rond tot hij in een prachtig weiland vol met kleurige bloemen kwam, waar zelfs het paradijs jaloers op zou zijn.

Rondom het weiland hoort men het geklater

van met vissen gevulde beken rozenwater;

het weiland is als een in harnas geklede man uit Zanzibar

het water met de zilveren spiegel van een Hindoe vergelijkbaar.

Men ziet Zenab gracieus tussen verlegen vrouwen naar voren komen

zoals een plataan trots staat tussen alle andere struiken en bomen.

Sjatarbeh vond het prachtig in het bloemenweiland en wilde er blijven. Het gezegde luidt immers:

aan het einde van een lange reis ligt een prachtig gebied

blijf daar dan bij de planten en gewassen en geniet.

Sjatarbeh volgde die raad op, at zijn buik rond en groeide en groeide maar. Van plezier begon hij luid te zingen over hoe gelukkig hij was en hoe fijn hij het vond rond te lopen met een gevulde buik. Vlak bij dat weiland leefde een leeuw en nog andere wilde dieren. Nog nooit hadden zij een rund gezien en zij hadden ook nooit rundergezang gehoord. De leeuw was er doodsbang voor maar hij wilde dat aan de andere dieren niet laten merken. Hij kroop in zijn schulp en hield zich doodstil op de plaats waar hij lag. In het territorium van de leeuw woonden ook twee jakhalzen. De ene heette Kelileh en de andere Demneh. Demneh was wijzer dan Kelileh en ook meer heer. Op een dag vroeg Demneh: "waarom denk je dat de koning daar zo stilletjes ligt en kennelijk geen zin heeft om op jacht te gaan?" "Wat zou dat nou," antwoordde Kelileh, "een koning heeft toch ook recht op een rustige dag en onze portie vlees krijgen we toch wel. Bovendien, wij zijn toch niet zo hoog dat wij onze koning kunnen vragen waarom hij zo stil blijft liggen. Zet jouw vraag nu maar uit je hoofd. Als je daar zo over blijft piekeren dan ben je net als die aap....." "Welke aap?" vroeg Demneh

het verhaal van de aap en de timmerman

Kelileh: "Er was eens een aap die een timmerman op een plank zag zitten, die hij in de lengte in tweeën wilde zagen. De timmerman had ook twee spijkers een stuk in de plank geslagen. Als hij echter de ene spijker verder in het hout sloeg, kwam de andere weer naar boven. Toen de timmerman zijn plaats even verliet sprong de aap op de plek van de timmerman, pakte de zaag en ging verder met zagen waar de timmerman gebleven was. Hij was zo druk bezig dat hij niet merkte, dat zijn staart tussen de twee delen van de plank vast kwam te zitten. Dat deed erg zeer en de aap dacht: als ik nu eens op die ene spijker sla, komt de andere wat uit het hout en dan komt mijn staart misschien wel weer vrij. Hij gaf een flinke klap met een hamer op de ene spijker maar zonder resultaat. Hij kwam nog vaster te zitten en van pijn hing hij even later levenloos langs de plank. Toen de timmerman de aap even later vond zei hij:

"timmeren is nu eenmaal geen apenwerk!"

"Nu begrijp ik het," zei Demneh, "bij een koning kom je niet altijd om geld of eten vragen; eten kan je trouwens overal en geld verdienen ook.. Je gaat naar de koning om jezelf te ontwikkelen en je horizon te verwijden. Bij hem leer je bijvoorbeeld dat vrekkigheid bij rotzakken hoort en genereus zijn bij hoogstaande mensen. Een vrek is nog minder dan een beest; het lijkt op een hond, die feest viert met een kaal bot en kruipt en kwispelt voor een stuk brood. Maar een leeuw jaagt niet op konijnen; hij laat die lopen en maakt jacht op zebra’s. Hij eet eerst van zijn prooi en laat de rest dan achter voor anderen."

Wanneer je ergens aan begint,

reik dan naar de sterren, mensenkind.

 

Onmacht is voorzichtigheid, zegt een angstig mens

dan ziet men die onmacht niet, is zijn stille wens.

 

De smaak van de dood geeft hetzelfde gevoel

na het bereiken van het dichtbije of het eindeloos verre doel.

 

Heb de uitstraling van een adelaar en leen van de tijger zijn moed

dan ben je mooi tijdens de jacht en eindigt elk gevecht goed

De nachtegaal en de pauw hebben de mensen niets gebracht;

de een heeft slechts zijn mooie stem, de ander slechts zijn kleurenpracht.

De waarde van een leven heeft niets te maken met de duur ervan. Een bloem is volmaakt en heeft een korte levensduur. Het blad van een granaatappelboom hangt jaren aan een boom maar valt niemand op.

Kelileh zei:"ik heb alles gehoord wat je zei, maar je moet wel weten, dat iedereen in een bepaalde klasse thuis hoort. Onze klasse staat niet dicht bij de koning. Wij moeten zelf zorgen voor ons eigen veilige leventje..............

 

Je bent slechts een schaduw; nooit zal je stralen als de zon

Je bent slechts een zonnebloem; nooit zal je licht geven als de zon."

Demneh reageerde: "de band tussen vrijgevigen en geleerden is altijd een vruchtbare band geweest. Als iemand de edelsteen der ontwikkeling in zich heeft, zal hij de top bereiken, ook al komt hij uit een lagere klasse. Iemand uit een hogere klasse kan echter ook vallen in de kuil der vergetelheid en niets bereiken.

Opklimmen naar de top is heel moeilijk, maar het loont wel. Afdalen in de diepte is veel makkelijker, maar het levert niets op. Het is net als wanneer iemand een enorme steen met heel veel moeite van de grond optilt terwijl het laten vallen van diezelfde steen als vanzelf gaat. Het spreekwoord luidt:

"Bij een groot werk krijg je weinig hulp."

Het stellen van een hoog doel en het pogen dat doel te bereiken is belangrijk. Of je dat doel ooit bereikt is weer wat anders. Ik heb ook een idee." "Wat voor idee?" vroeg Kelileh. "Ik wil als dat eens zo uit komt naar de leeuw toe gaan, ", zei Demneh, "en hem toch vragen, waarom hij daar zo stilletjes blijft liggen. Misschien kan ik hem helpen en kom daardoor ook een beetje dichterbij in de kring rond onze koning. Kelileh zei: "Hoe weet jij wat er in het hoofd van de leeuw omgaat?" Demneh antwoordde: "Door mijn intelligentie en door er goed over na te denken kan ik uit het gedrag van de koning wel opmaken, dat er iets aan de hand is." "Jij hebt nog nooit met de koning of met de kringen om hem heen contact gehad, " zei Kelileh," hoe durf jij nu zo maar op de koning af te stappen?" "Voor een wijze en ondernemende man", zei Demneh, " is niets onmogelijk. Hij is nergens een vreemdeling.

Wanneer een wijs en geleerd man in een vreemde plaats komt voor de eerste keer,

opent hij zijn geestelijke bagage en is dan geen vreemdeling in Jeruzalem meer.

Kelileh reageerde: "meestal zijn koningen goed voor de kringen vlak om hen heen maar niet voor andere mensen, ook al zijn ze wijs en geleerd. De naasten van de koning volgen elkaar vaak op van vader op zoon. Jouw vader maakte daar geen deel van uit." "Je hebt wel gelijk hoor", zei Demneh, "maar er waren ook veel uitzonderingen daarop. Ook wijze en geleerde mannen drongen soms door in de kringen rond de koning.

Hoe ik mijn positie bereikt heb is niet van belang in mijn levensgeschiedenis;

Het is belangrijk, dat ik die positie heb, eigen verdienste of mijn vaders erfenis.

***

Demneh ging naar de leeuw toe en groette hem, waarop de leeuw aan zijn hovelingen vroeg: "Wie is dat?" "Dat is de zoon van die daar..." "Oh", zei de leeuw, "die ken ik wel." Hij wenkte Demneh en vroeg hem: "Wat kom je eigenlijk doen?" Demneh antwoordde: "Majesteit, Uw ondergeschikte woont in Uw koninkrijk en komt nu bij U om zijn diensten aan te bieden. Hij weet, dat grootheden mensen zoals hij niet nodig hebben, maar er zal een dag zal komen dat ook kleine dingen gebruikt zullen worden.

Wij hebben geen boeketten bloemen voor de versiering van Uw huis, wij armen,

wij hebben wel dorre woestijnplanten meegebracht om Uw huis te verwarmen.

***

De leeuw vroeg: "Wat voor verhaal?" Demneh vertelde, dat er eens een vos bij een weide kwam en een grote trommel vlak bij een boom zag liggen. Door de sterke wind bewoog het vel op de trommel en dat gaf een enorm lawaai. De vos dacht, dat al die herrie wel afkomstig moest zijn van een lekker vet beest en het water liep hem al in de bek. Hij sloop voorzichtig naar de plek waar het lawaai vandaan kwam en maakte een grote sprong. Hij sprong echter dwars door het vel van de trommel. Geen lekker stuk vlees; alleen maar lucht vond hij. Zo ontdekte de vos, dat dingen heel groot kunnen zijn en toch weinig inhoud kunnen hebben. Uw dienaar heeft U dit verteld, Majesteit, om Uw toestemming te vragen de oorzaak van het geluid hier in de buurt voor U op te mogen sporen."

De leeuw knikte genadig om zijn instemming te betuigen. Demneh kuste de grond en ging op weg. Een hele tijd later dacht de leeuw: "Ik heb misschien wel een beetje te snel beslist. Want diegene, die in een koninkrijk een moeilijk en zwaar leven heeft gehad of die een straf heeft ondergaan of die niet genoeg gewaardeerd is, kan voor een koning heel gevaarlijk zijn. De koning dacht er nog over na toen hij Demneh in de verte terug zag komen. Toen Demneh bij de koning teruggekomen was vroeg de koning hem: "Wat heb je gevonden?" Demneh antwoordde: "Ik heb een stier gevonden, die luidkeels zijn lied zong." De leeuw vroeg: "Hoe sterk was die stier wel niet?" Toen ik de stier zag vond ik niet, dat hij een angstwekkende en sterke uitstraling had. Daarom durfde ik wel naar hem toe te gaan en hoe meer ik dichterbij kwam, hoe gewoner ik hem vond. Het was gewoon een stier." De leeuw dacht bij zichzelf: "Als dat maar zo is, want door een storm waaien kleine plantjes niet om; alleen grote bomen en paleizen.

De adelaar jaagt niet op een sprinkhaan;

de leeuw gaat niet achter een jakhals aan.

"Majesteit", zei Demneh, "als U dat beveelt ga ik de stier ophalen en hij zal graag uw dienaar worden." De leeuw was heel blij met dat voorstel en zond Demneh weg om de stier te gaan halen. Toen Demneh bij de stier Sjatarbeh aankwam zei hij krachtig, dat Zijne Majesteit Leeuw hem had opgedragen Sjatarbeh bij Hem te brengen. Hij vertelde tevens, dat de Leeuw hem de onrust vergaf, die het luide lied van de stier had veroorzaakt. Sjatarbeh was stomverbaasd en vroeg: "Wie is de leeuw?" "De koning van alle dieren", antwoordde

Demneh. Sjatarbeh werd bang en zei tegen Demneh: "als jij ervoor zorgt, dat mij niets zal overkomen, ga ik met je mee." "Maak je geen zorgen", zei Demneh en samen gingen zij op weg naar de leeuw. De leeuw vroeg: "Wie ben jij, waar kom je vandaan en wat doe je eigenlijk in mijn koninkrijk?" De stier vertelde zijn hele verhaal, waarop de leeuw zei: "Goed, blijf dan maar als bewoner hier in mijn koninkrijk." De stier kuste de grond, dankte de koning en werd Zijn dienaar. De koning kwam langzamerhand zo onder de indruk van de diensten van de stier dat hij hem toevoegde aan zijn hofhouding. Demneh zag dit gebeuren en werd zo langzamerhand jaloers op de stier. Hij ging naar Kelileh en zei: "Zie nu eens broeder wat er gebeurd is. Ik breng een stier naar de koning en nu neemt de stier de plaats in, die ik voor mezelf gedacht had." Kelileh antwoordde: "Jouw verhaal lijkt op

het verhaal van de vrome man en de koning

Er was eens een vrome man, die van de koning een prachtige mantel kreeg. Een dief zag dat en dacht: die mantel wil ik wel graag hebben. Daarom ging hij naar de vrome man toe en zei, dat hij graag zijn leerling wilde worden om mystiek te leren. Zo werd hij een vertrouwd persoon voor de vrome man. Op een zekere dag verdween hij en nam de mantel mee.

De vrome man miste zijn mantel en begreep toen, wat er gebeurd was. Om de dief te pakken te krijgen volgde hij hem op weg naar de stad. Onderweg zag hij twee berggeiten, die elkaar met hun horens verwond hadden en verzwakt langs de kant van de weg lagen. Een vos likte hun bloed op. Plotseling sprongen de geiten op en maakten de vos af met hun horens. De vrome man zag dat en vervolgde zijn weg. Het was bijna nacht, toen de vrome man bij de stad kwam. Hij zocht een plaats om te slapen maar vond alleen een plek bij een hoerenmadam. Zij had een aantal hoertjes in dienst en één van hen was zo mooi, dat het leek of de maneschijn haar oorsprong vond in haar gezicht. De zon knielde voor haar blonde uitstraling.

Als jouw uitstraling op de weide van het heelal een tent bouwt

verschijnt in elke hoek van het kometenstelsel een maan van goud.

Als jouw vriendelijkheid in de aarde is binnengedrongen

komen honderden Jozefs uit de kuil van hun broeders geklommen.

Dit hoertje was een meisjesachtige jongedame, die uitstak boven alle andere. Zij verleidde lange, aantrekkelijke, sterke en welsprekende mannen.

Zij was het warmste, het zachtste schepsel uit een lange rij

niemand op de aarde was warmer en zachter dan zij.

Iedere man, voor haar ontvlamd in verliefdheid,

stond geen enkele rivaal toe in haar nabijheid.

Als een oog haar eenmaal had gezien

raakte het gefixeerd en wilde niets anders meer zien.

De hoerenmadam was echter niet gelukkig met de hoeveelheid geld, die deze dame in het laatje bracht. Ze was niet alleen brutaal, ze stond ook de helft van de tijd voor de spiegel om zich op te tutten. De hoerenmadam wilde wel van haar af en broedde op een list. Op de avond, dat de vrome man kwam slapen, schonk de hoerenmadam aan hem en aan het mooie hoertje hele lekkere en zware wijn. Het resultaat bleef niet uit; ze werden allebei stomdronken en vielen in een diepe slaap. De hoerenmadam had daarop gewacht. Ze vulde een rietje met een zeer giftig poeder. Ze hield het ene uiteinde van het rietje bij de mond van het slapende hoertje en wilde door het andere eind blazen, zodat het gif zijn dodelijke werk kon doen. Op het moment dat de madam inademde om te kunnen blazen hoestte het hoertje plotseling waardoor het giftige poeder in de mond van de hoerenmadam terecht kwam waar het onmiddellijk zijn werk deed. De hoerenmadam stortte op de grond en was binnen enkele minuten een afschuwelijke dood gestorven.

"Wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in"

Dat geldt nu en in de toekomst, dat gold ook in het begin.

 

De vrome man werd wakker van het lawaai en voor zonsopgang was hij uit het huis van losbandigheid vertrokken, op zoek naar een ander logement. Hij ontmoette een schoenmaker, die hem uitnodigde bij hem thuis te komen. Daar aangekomen vroeg de schoenmaker aan zijn vrouw een slaapplaats voor de vrome man klaar te maken, zodat hij nog wat kon slapen. Intussen ging de schoenmaker een aantal vrienden opzoeken.

De vrouw van de schoenmaker had een minnaar. De boodschapper tussen haar en haar minnaar was de vrouw van een aderlater. Via deze vrouw stuurde zij hem het bericht, dat haar man naar een feest met vrienden was en dat hij die avond dus bij haar kon komen.

Toen de schoenmaker laat in de avond thuis kwam zag hij vanuit de verte een vreemde man, die zijn huis binnen ging. Hij voelde, dat er iets niet pluis was en zette het op een rennen. De vrouw van de schoenmaker zag haar man komen en stuurde haar minnaar en de vrouw van de aderlater vlug naar de andere kant van het huis met de boodschap, dat zij hen zo snel mogelijk zou volgen. Daar kwam niet veel van terecht. De schoenmaker was namelijk zo boos, dat hij zijn vrouw een pak slaag gaf en haar daarna aan een pilaar in de kamer vast bond. Daarna ging hij naar bed. Even later kwam de vrouw van de aderlater kijken, waar de vrouw van de schoenmaker bleef. Ze vond haar vastgebonden aan de pilaar. De vrouw vertelde wat de schoenmaker gedaan had en zei tegen de vrouw van de aderlater: "Maak mij even los van de pilaar. Ik bind jou dan in mijn plaats vast zodat ik mijn minnaar kan zeggen naar huis te gaan.." Na een poosje werd de schoenmaker wakker en begon om zijn vrouw te roepen. De nog steeds vastgebonden vrouw van de aderlater durfde niet te antwoorden, doodsbang dat de schoenmaker zou merken, wat er inmiddels gebeurd was. De schoenmaker bleef roepen. Toen hij steeds maar geen antwoord kreeg werd hij ontzettend kwaad. Hij pakte zijn schoenmakersmes, rende naar de vrouw, sneed haar neus af, legde hem in haar hand, riep: "stuur dat maar naar jouw minnaar," en verdween weer naar zijn bed. Even later kwam de vrouw van de schoenmaker weer terug in de kamer. Tot haar ontzetting zag ze daar haar nu neusloze vriendin. Ze maakte haar snel los, maakte haar excuses voor het ongemak en vroeg haar, haar weer aan de pilaar vast te binden en dan naar huis te gaan met haar neus in de palm van haar hand.

De vrome man, die inmiddels wakker was geworden, had dit alles van het begin tot het eindgezien, maar begrijpelijkerwijs, deed hij net of hij nog sliep.

Na een uurtje begon de schoenmakersvrouw luid tot God te bidden: "Oh lieve God, U weet dat mijn man mij onrechtvaardig heeft behandeld en mij vals heeft beschuldigd. Als U het net zo onrechtvaardig vindt als ik, plaats dan alstublieft mijn neus terug op mijn gezicht."

De schoenmaker hoorde dit gebed en riep: "Jij losbandige vrouw, wat praat je nu een onzin." "Jij onrechtvaardige man", riep de vrouw terug, "kom jij maar eens gauw hier en kijk maar eens wat voor een reine en goede vrouw ik ben!" De schoenmaker stond op, stak een lamp aan en liep naar zijn vrouw. Tot zijn stomme verbazing zag hij zijn vrouw, nog steeds vast gebonden aan de pilaar, met haar neus gewoon in haar gezicht. De schoenmaker liet zich berouwvol op de knieën vallen en dankte God voor zijn goede vrouw. Hij zei tegen zijn vrouw dat hij erg veel spijt had over zijn gedrag en beloofde dat hij nooit zomaar meer iets zou aannemen zonder dat hij wist of het waar was.

De vrouw van de aderlater was inmiddels bij haar eigen huis aangekomen en dacht, naar haar neus in de palm van haar hand kijkend: "Wat moet ik nu?" Tenslotte ging ze maar naar bed, zonder dat haar man iets gemerkt had. Midden in de nacht werd er op de deur geklopt. De aderlater ging naar de deur, kwam terug bij zijn vrouw en zei in de half donkere kamer: "Breng me even mijn instrumenten want er staat een man voor de deur en ik moet nu naar zijn zieke vader toe." De vrouw deed wat haar gevraagd werd doch gaf het aderlatermes opzettelijk niet goed aan. De man liet het daarop uit zijn handen vallen, zodat het langs de neus van zijn vrouw schampte. "Kijk nu eens wat je doet", schreeuwde de vrouw, "mijn neus, mijn neus, mijn neus!" Alle buren kwamen op het geschreeuw af, deden de lampen aan zodat ze beter konden zien en gaven ogenblikkelijk de schuld aan de aderlater.

Toen de de wereld lichtgevende ochtend dansend de koepel van de duisternis opzij wierp en het hele heelal weer in licht baadde kwam de hele familie van de vrouw en nam haar man mee naar de rechter. Het hele dorp en ook de vrome man gingen mee. De rechter vroeg aan de aderlader: "Waarom heb je de neus van je onschuldige vrouw afgehakt?" De man wist daarop geen antwoord, waarop de rechter verder ging: "Ik zal je veroordelen .........." De vrome man onderbrak de rechter: "Edelachtbare, de dief heeft de mantel niet gestolen. De berggeiten hebben de vos niet vermoord. De hoerenmadam werd niet vermoord door het gif en de aderlater heeft de neus van zijn vrouw niet afgehakt." De rechter begreep niets van deze opmerkingen en vroeg de vrome man naar voren te komen om meer uitleg te geven. De vrome man zei: "Wat betreft de dief en de mantel: als ik niet zo hebzuchtig was naar nieuwe leerlingen, als ik niet was ingegaan op zijn leugenachtige praatjes, als ik hem niet mee naar mijn huis had genomen, dan was hij niet de dief van mijn mantel geworden.

Wat betreft de berggeiten en de vos: als de vos zijn hebzucht, om het bloed van nog levende berggeiten op te zuigen, had beteugeld, dan was hij nu niet dood.

Wat betreft de hoerenmadam: als zij de hebzucht naar meer geld verdienen niet had gehad, zou zij nog steeds van haar zoete leven hebben geprofiteerd.

Wat de aderlater en zijn vrouw betreft: als de vrouw van de schoenmaker een deugdzame vrouw was geweest en de vrouw van de aderlater geen bemiddelaar naar losbandigheid was geweest, zou ze haar neus nog gehad hebben en zou de aderlater hier niet als verdachte staan."

Kelileh zei: "Dit heb ik verteld om je te laten zien dat jezelf de oorzaak bent van alle ellende, waarin je nu zit, zonder dat je dat zelf besefte." Demneh antwoordde: "Ja, je hebt gelijk. Maar kun je me helpen een oplossing te vinden?" "Wat had je zelf gedacht", vroeg Kelileh. "Ik denk aan sluwheid, een list of een valstrik om de stier bij de koning vandaan te krijgen", zei Demneh. "het moet ook zo snel mogelijk gebeuren, anders zullen alle geleerden van de aarde zeggen dat ik dom ben. Als ze dan nog merken dat ik jaloers ben, zullen ze ook zeggen dat ik hebzuchtig ben. Je bent immers een wijs man als je serieus en enthousiast probeert je verlies dubbel en dwars goed te maken, als je ervoor zorgt niet meer in dezelfde kuil te vallen, als je bewaart wat je bereikt hebt en als je door een serieuze leefwijze zorgt voor een goede gezondheid, nu en in de toekomst. Als ik het goed aanpak denk ik wel, dat ik in plaats van die stomme stier een plaats dicht bij de koning kan krijgen."

"Ik zie helemaal geen reden waarom koning leeuw de stier weg zou sturen," zei Kelileh.

Eigenlijk denkt men overdreven veel van die stomme stier," zei Demneh. "Binnenkort zal het iedereen wel duidelijk worden hoe hij echt in elkaar zit en hoeveel schade hij kan toebrengen aan het koninkrijk. Het is bekend dat door wanhoop, sabotage, losbandigheid, besmettelijke ziektes, overdrijving en stommiteit een koninkrijk onherstelbaar beschadigd kan worden.

Wanhoop van geleerde raadgevers door het gedrag van het hof zodat ze vertrekken of weggestuurd worden.

Sabotage, waardoor een land in zinloze oorlogen gevoerd wordt; zwaarden voor niets uit hun scheden worden getrokken.

Losbandigheid zoals achter vrouwen aan zitten, jagen, dansen en zingen, wijn drinken

Besmettelijke ziektes zoals pokken, de pest, epidemieën.

Overdrijving in strafmaatregelen, woede, agressiviteit.

Stommiteit, door een vriend als vijand te behandelen, door kwaadheid te gebruiken in plaats van goedheid."

Kelileh zei: "Ik begrijp wat je bedoelt maar hoe wil je de stier dan weg krijgen. Hij is veel sterker dan jij en hoort ook nog bij het hof en jij niet." "Zo moet je niet denken", zei Demneh, "verstand en wijsheid zijn belangrijker dan sterk zijn en vrienden aan het hof hebben.

Denken, wetenschap en wijsheid gaan voor bravoure, lef en vermetelheid

Bravoure, lef en vermetelheid komen na denken, wetenschap en wijsheid.

List of slimmigheid kunnen winnen van moed en kracht zoals in

het verhaal van de raaf en de slang

Er was eens een raaf, die boven in een boom, vlak bij een berg, zijn nest had. Vlakbij die boom had een slang zijn schuilplaats. Toen de raaf eieren had gelegd, kwam de slang te voorschijn en at de eieren op. De raaf ging daarop naar de slang en vroeg hem:

Weet jij niet dat wie een onrechtvaardig zwaard uit de schede haalt

door datzelfde zwaard door de dood zal worden achterhaald.

De slang was hiervan niet onder de indruk en lachte de raaf uit. Hierop raakte het geduld van de raaf uitgeput en hij vloog naar zijn vriend de jakhals. Hij vertelde hem wat de slang had gedaan. "Ik wil iets doen, zodat hij het in het vervolg laat." zei de raaf. "Wat dan?" vroeg de jakhals. "Als de slang slaapt vlieg ik laag over hem heen en dan pik ik zijn ogen uit. Dan kan hij mijn oogappels niet meer vinden en opeten." "Dat is niet de manier, waarop wijze mensen dit probleem zouden oplossen," zei de jakhals. "Als je iets wil doen moet je er in ieder geval voor zorgen, dat je zelf geen levensgevaar loopt. Je moet niet doen als de reiger, die in de val van de krab terecht kwam en dat niet overleefde." "Hoe ging dat dan?" Vroeg de raaf?" De jakhals vertelde

het verhaal van de reiger en de krab

"Er was eens een reiger die aan de oever van een meer leefde en daaruit voldoende vis ving en op at. Hij was daar welvarend en gelukkig; het waren vette jaren voor hem. Toen hij echter oud was geworden en niet meer kon vissen als toen hij jong was, klaagde hij, dat hem geen jeugdige kracht was over gebleven en dat hij alleen maar kon bouwen op zijn ervaring. Ik moet, nu ik mijn kracht mis, wel vis vangen door list en slimmigheid. Dit bedenkend ging hij naar het water. Hij zat verdrietig aan de kant toen de krab, die hem zo zag zitten, vroeg: "Wat zit jij daar somber te kijken?" "Natuurlijk ben ik somber. Vroeger, met mijn jeugdige kracht, kon ik vissen vangen zo veel als ik wilde; er was meer dan genoeg vis. Bovendien hoorde ik vandaag twee vissers met elkaar praten. De ene zei: "Er zit heel veel vis in de beek. We kunnen deze beek wel helemaal leeg vissen." "Verderop is er nog een andere beek, waarin nog veel meer vis zit dan hier. We gaan eerst die beek leeg vissen en daarna komen we hier terug." "En," ging de reiger verder, "als die vissers echt gaan doen wat ze zeiden, dan kunnen we in de toekomst alleen nog maar vissen zien in onze dromen. We zullen niet alleen honger lijden, we zullen ook een bittere dood sterven."

De krab kroop weer terug in de beek, ging naar de vissen en bracht hen het sombere nieuws.

De vissen praatten er met elkaar over en besloten naar de reiger toe te gaan om raad te vragen. Ze zongen het volgende lied in koor:

Goede raad komt van een wijze man

nu onze vijand reiger ons raden kan

bedenk, zijn eigen hachje loopt ook gevaar

zijn raad is dus goed, aanvaard het maar.

De reiger bedankte de vissen voor hun mooie lied en zei: "De vissers zijn veel te sterk om tegen te vechten. Hun netten zijn heel groot en sterk; we moeten dus een list bedenken. Luister, hier vlak bij is nog een beek, waarvan het water zo helder is als de tranen van geliefden en zo prachtig als het ochtendgloren. Je kunt de stenen op de bodem tellen en de eitjes van de vissen zien zweven." De reiger droeg het volgende gedicht over de beek voor:

Wanneer de oostenwinden over de beek razen

lijken de watergolfjes op glazen harnassen

In een week kon een vis niet zwemmen tot het einde van de beek

hij kwam ook niet bij de bodem, hoewel die zo dichtbij leek.

"Jullie zouden gered kunnen worden als jullie naar de andere beek zouden gaan. Als jullie eenmaal in die andere beek wonen, dan kunnen jullie rekenen op een lang en gelukkig leven." Dat willen we wel," zeiden de vissen, " maar zonder uw hulp kunnen we niet in die andere beek komen." "Ik wil jullie best helpen", zei de reiger, "maar dat heeft veel tijd nodig want ik ben in mijn eentje en jullie zijn met heel veel. Ik zal in elk geval mijn best doen." De vissen wilden allemaal als eerste aan de beurt zijn en zwommen allemaal tegelijk naar de reiger toe." "Een beetje rustig," zei de reiger, "elke dag breng ik een aantal van jullie in mijn snavel naar de andere beek en binnen een paar weken zijn jullie allemaal verhuisd." Hij nam voorzichtig twee vissen in zijn snavel en zei: "Ik breng deze vissen weg. In de tussentijd moeten jullie onder elkaar uitmaken, wie er dan aan de beurt is." Daarop vloog de reiger weg en landde een eindje verderop achter een heuvel. Op zijn dooie gemak at hij toen de vissen op terwijl hun kameraden in de beek ruzie maakten, wie de volgende zou zijn. Elke dag haalde de reiger een aantal vissen op. Elke keer weer zat hij weldoorvoed aan de kant van de beek, schudde zijn wijze hoofd over de naïviteit van de domme vissen en mompelde:

Wie zich laat verleiden door vijand’s woorden, groot of klein,

zal net als deze vissen hetzelfde lot beschoren zijn.

De krab had dit alles een paar weken zitten te bekijken en dacht bij zichzelf: "Ik moet natuurlijk ook verhuizen." Hij vroeg daarop aan de reiger wanneer hij nu aan de beurt was. De reiger antwoordde: "Ik kan jou met mijn snavel niet oppakken. Dat wordt dus een probleem." "Nee hoor," zei de krab, "ik kan wel op jouw rug zitten." Hij klom op de rug van de reiger en zo vlogen ze weg. Achter de heuvel gekomen zag de krab een heleboel graten van vissen liggen en dat zette hem aan het denken. Een wijze man, die het gevaar loopt door zijn vijand opgegeten te worden, moet slim zijn en snel iets bedenken voordat zijn zoete leven niet zoet meer is. Als een wijze man uiteindelijk zijn vijand verslaat, heeft hij de overwinning bereikt. Als hij in deze strijd zou sneuvelen, noemt iedereen hem een dappere held. Dit bedenkend pakte hij de nek van de reiger in zijn scharen. De reiger schrok hier zo van, dat hij vergat te ademen. Hij kreeg het zo benauwd dat hij vanuit de lucht op de grond smakte; daarna heeft hij nooit meer adem gehaald.

De krab kroop met veel moeite terug naar de beek. Hij condoleerde en feliciteerde de overgebleven vissen. Condoleren vanwege het verlies van hun broertjes en zusjes, feliciteren omdat zij nog leefden. De vissen rouwden, vierden tegelijkertijd feest en zongen:

Al leef je nog maar één dag na je vijand’s dood

dan is die ene dag zo zoet als suikerbrood."Ik heb dit verhaal aan jou verteld", zei de jakhals, "om je te laten zien dat velen door gebruik te maken van een list hun eigen graf gegraven hebben. Ik wil je wel raad geven en als je die raad opvolgt kan dat leiden tot de dood van de slang." "Je moet altijd luisteren naar de goede raad van een vriend," zei de raaf, "vooral als die raad van een wijze vriend komt." De jakhals zei: "Je moet heel hoog in de lucht gaan vliegen en vandaar uit loeren naar de huizen en de boerderijen. Als je dan een kostbare goudbrokaten mantel ziet moet je die stelen. Dan vlieg je weer weg maar je let er dan wel op, dat de mensen je zien. Daarna vlieg je hoog in de lucht naar waar de slang ligt en dan laat je de mantel los. De mantel valt dan op de slang en de mensen proberen hun mantel terug te krijgen en doden en slang. Zo ben jij dan van de slang af."

Zo gezegd, zo gedaan. Het plan lukte, de raaf was bevrijd van de slang; in vrede kon zij nu eieren leggen en zij kreeg in elk broedsel zeven zonen.

Demneh zei: "Ik heb je dit verhaal verteld om je duidelijk te maken, dat je met een list soms meer bereikt dan met vakmanschap."

"Sjatarbeh verenigt in zich moed en kracht, verstand en vernuft", antwoordde Kelileh, "hoe krijg ik die stier nu met een list weg?" "Wat je zegt is waar", merkte Demneh op, "maar hij is wel erg verwaand en daarvan kan je gebruik maken, net zoals het konijn, dat met een list de leeuw heeft overwonnen." "Hoe dan?" vroeg Kelileh. Demneh vertelde:

het verhaal van de leeuw en het konijn in het grasland

In een stuk grasland, waaruit een geurige bries opsteeg naar het paradijs en door wiens kleurige spiegelingen de hemel verlicht werd, stonden vele planten en de duizenden knoppen aan de twijgen leken op glinsterende sterren. In elke ster waren duizenden hemelen te zien.

Honderden zonnenbloemen van het grasland

verlichten als honderden zonnen de aarde vierentwintig uur

maar de echte zon aan de andere kant

zet de aarde alleen overdag in vuur.

Er leefden vele wilde dieren in het grasland in een wereld van overvloed. Maar met al die overvloed waren ze niet gelukkig want er woonde ook een leeuw, die het grasland als jachtgebied had. Daardoor waren alle overige dieren erg bang. Ze beraadslaagden met elkaar wat eraan gedaan kon worden. Uiteindelijk gingen een paar van hen naar de leeuw toe en zeiden: "U moet heel veel moeite doen om elke dag één van ons op te jagen en te doden

Elke dag moeten wij daardoor in angst voor jou leven. U hebt het dus moeilijk en wij ook. Wij hebben iets bedacht om u de moeite en ons de angst te besparen. Wij zullen elke ochtend een dier naar uw keuken sturen." De leeuw vond dat niet zo’n slecht idee en ging er mee akkoord. Zo ging er een aantal dagen voorbij totdat een konijn aan de beurt was. Het konijn zei tegen de andere dieren: "Ik zal vandaag een list bedenken zodat ik en ook jullie allemaal van deze ellende bevrijd zullen zijn." Hij wachtte tot een uur na de afgesproken tijd en naderde de leeuw talmend. De leeuw was heel erg boos en heel erg hongerig. Hij ijsbeerde heen en weer, krabde in de grond en vervloekte de slechte afspraak, die gemaakt was. Hij had een droge mond van de honger toen hij in de verte het konijn aan zag komen. "Waar kom jij vandaan?" vroeg de leeuw. Het konijn antwoordde: "Vandaag moest ik een net zo wit konijn als ik naar u toe brengen maar onderweg heeft een leeuw hem gepakt. Maar ondanks dat ik zei, dat dat witte konijn voor u bestemd was, luisterde hij helemaal niet en zei: "Dit is mijn territorium. Ik ben de baas hier, ik ben sterker." Ik ben weggevlucht en nu ben ik hier om het u te vertellen." De leeuw werd nog kwader en brulde: "Wijs mij maar eens aan, waar die leeuw is." "Goed", zei het konijn, "ik zal u laten zien waar die leeuw zit."

Het konijn bracht daarop de leeuw naar een diepe waterput.

Een diepe waterput, die vol met helder water stond

waarin je jezelf als in een spiegel vond.

Het witte konijn zei tegen de leeuw: "Ik ben een beetje bang. Wilt u mij even stevig vast houden en dan in de put kijken. Dan kunt u de leeuw zien, die het voor u bestemde konijn vast houdt." De leeuw nam het konijn in zijn poten en samen bogen ze zich over de rand van de waterput. De leeuw zag een andere leeuw, die een wit konijn stevig vast had, brulde van woede, zette zijn metgezel op de grond, sprong in de waterput en verdronk. Het konijn ging terug naar de andere dieren en vertelde wat er gebeurd was. Alle dieren waren dolblij en vierden een groot feest. Ze zongen in koor:

Bij God, wij rouwen helemaal niet om zijn dood.

Want iedereen was doodsbenauwd voor hem.

De dood is voor schepselen als dagelijks brood

Maar de vreugde om je vijand’s dood kent geen rem.

Kelileh zei: "Je moet Sjatarbeh op zo’n manier weg zien te krijgen dat onze koning leeuw er geen verdriet van heeft. Je moet er ook op letten, dat je list niet tegen je kan werken."

Na een aantal dagen ging Demneh zonder dat iemand het zag naar koning leeuw toe, toen die even alleen was. De leeuw zei: "Demneh, ik heb je al een paar dagen niet gezien. Is er wat bijzonders?" Demneh antwoordde: "Dat klopt, majesteit." "Vertel maar", zei de leeuw.

Demneh vroeg: "Is het daarvoor nu het juiste moment, majesteit?" "Stel niet uit tot morgen, wat je vandaag moet doen", antwoordde de leeuw, "verder ben je ook een betrouwbaar iemand voor mij." "Het gaat over Sjatarbeh, majesteit," zei Demneh. "Sjatarbeh heeft met een aantal bevelhebbers van uw leger afspraken gemaakt en hij heeft ook aan iedereen iets beloofd. Hij heeft bovendien gezegd, dat hij u, de koning, op de proef heeft gesteld en dat hij heeft ervaren, hoe krachtig, sterk en moedig u bent en welke zwakke eigenschappen u heeft. Eigenlijk wil hij een staatsgreep plegen en uw plaats innemen. U weet vast wel, majesteit, dat, als een koning een dienaar een hogere plaats heeft gegeven, hij op moet passen, dat zo iemand niet een coupe gaat voorbereiden. Een oude wijsheid is, dat je de mensen kunt verdelen in twee groepen: wijzen en dommen. De wijze groep kan weer in tweeën worden verdeeld: zij, die het gevaar voorzien en er rekening mee houden voordat het te laat is.

In het begin lijken alle zaken van de wereld op elkaar;

Als er iets gebeurt weet je niet meteen: is het goed of slecht, maar

na een spanne tijds wordt alles echter duidelijk en klaar,

Een wijze heeft niet slechts wijsheid, maar ook geduld en tijd beschikbaar.

De tweede groep wijzen onderneemt iets op het moment, dat er iets gebeurt. Deze groep mensen raakt ook niet in paniek, want het is een groep sterke mensen.

Hij is een wijs, daadkrachtig man

sterk geworden door wat hij heeft beleefd;

wat hij ook op zijn pad tegen komen kan

hij beheerst elk probleem, zolang hij leeft.

De dommen zijn sloom, twijfelachtig, snel afgeleid en raken gauw in paniek. Als er iets gebeurt weten ze niet wat ze moeten doen zoals de vissen in

het verhaal van de vissen en de beek

"Wat voor verhaal?" vroeg de koning. Demneh vertelde:" In een beek, ver van de bewoonde wereld, leefden drie vissen. Twee van hen waren wijs en de andere was oerdom. Op een dag kwamen twee vissers toevallig bij die beek terecht en zagen de drie vissen. "We moeten even hengels halen om die vissen te vangen," zeiden ze tegen elkaar. De drie vissen hoorden wat de vissers zeiden. De ene wijze vis, die begreep wat hen te wachten stond, zwom stroomafwaarts verder. Toen de beide vissers met hun hengels bij de beek aankwamen zetten zij de beek met netten af aan weerszijden van de twee overgebleven vissen. Een van de vissers zag een vis als dood aan de oppervlakte drijven. Hij pakte hem uit het water en gooide hem stroomafwaarts over het net, waarop het water de dode vis meevoerde. Het was de tweede wijze vis. Toen hij de vissers terug zag komen met hun hengels bedacht hij onmiddellijk het plan zich dood te houden om te proberen aan het noodlot te ontsnappen.

De domme vis bleef echter rond zwemmen en werd door de vissers gevangen."

"Dit verhaal wilde ik de koning vertellen," zei Demneh, "om duidelijk te maken dat we wat betreft Sjatarbeh zo snel mogelijk iets moeten bedenken voordat er werkelijk schade wordt aangericht. Majesteit, U moet Sjatarbeh met uw scherpe zwarte zwaard doden voordat zijn zwaard te voorschijn komt." De leeuw antwoordde: "Ik heb heel goed geluisterd naar wat je me verteld hebt, maar ik denk toch niet dat de zaak zo ernstig is als jij zegt." "Maar Majesteit," zegt Demneh, "ik denk toch dat u koninklijk goed van vertrouwen bent."


WORDT VERVOLGD.