LELI 

EN 

MADZJNOEN

 

Nezami Gandzjawi 

 

INHOUDSOPGAVE:

KLIK A.U.B. OP UW KEUZE; MET EEN TERUGKLIK BENT U WEER BIJ DE INHOUDSOPGAVE.

INLEIDING

LELI EN MADZJNOEN WORDEN VERLIEFD

DE BETEKENIS VAN DE LIEFDE VOOR MADZJNOEN

MADZJNOEN PROBEERT LELI TE ONTMOETEN

MADZJNOEN’S VADER GAAT NAAR LELI’S VADER 

OM LEI'S HAND

MADZJNOEN KERMT OM DE LIEFDE VOOR LELI.

MADZJNOEN’S VADER BRENGT HEM NAAR MEKKA

DE VADER VAN MADZJNOEN HOORT 

DE BESLISSING VAN LELI’S STAM

DE VADER GEEFT RAAD AAN MADZJNOEN.

MADZJNOEN ANTWOORDT ZIJN VADER.

DE GESTELDHEID VAN LELI


INLEIDING

 

De verteller van dit verhaal reeg zijn woorden aaneen als parels aan een snoer:

"Er was eens een Arabische grootheid, die een groot, schitterend onderhouden landgoed in het land van de Amerianen bezat. Het gehele Arabische grondgebied was geparfumeerd door de roem van zijn naam. Tevens was hij een expert op het gebied van kunst. Arabieren keken naar hem op als was hij een sultan; anderen beschouwden hem als Croesus. Hij was zeer gastvrij, vooral voor derwisjen en arme mensen. Iedereen wist wie hij was. Doordat hij echter geen nakomelingen had, was hij als een kaars zonder licht. Hij verlangde er naar een kind te verwekken zoals een oester een parel voortbrengt of zoals een korenaar een graankorrel of zoals een boom zijn zaden.

Hij wilde dat zijn naam bleef voortleven door zijn nakomelingen. Daarom gaf hij aalmoezen en geschenken aan de armen en hoopte zo nog eens met een kind gezegend te worden. Elke nacht keek hij naar de hemel, op zoek naar zijn geluksster; elk seizoen pootte hij tulpenbollen maar de tulpen kwamen niet op. Hij zocht in elke oester een parel, maar altijd tevergeefs. Het is nu eenmaal zo in het leven dat God er altijd een reden voor heeft waarom je iets krijgt of niet krijgt. De wereld van Gods geheimen is niet zo’n kleine wereld, die door iedereen begrepen wordt; als je goed kijkt, blijkt een slot soms een sleutel te bevatten.

 

Na jaren bidden en smeken schonk God hem een zoon. Het kind was als een net ontloken granaatappelbloesem Het was als een schitterende edelsteen, die ‘s nachts de wereld van de vader verlichtte. Toen de vader zijn gezonde zoon zag, opende hij de deuren van zijn schatkamer en liet de armen meedelen in zijn vreugde en gaf opdracht voor zijn zoon een goede min te zoeken. Elke druppel melk, die hij van de min kreeg, bevatte een kern van trouw. Elke voeding, die het kind kreeg, bevatte een kern van liefde. Elke kohllijn, die langs zijn ogen werd aangebracht, bevatte een kern van liefdessmart. Het kind lag in zijn wiegje zoals de maan in de hemel. Na twee weken gaf de vader zijn kind een naam; hij noemde hem Qees. Hij had een fijne kleutertijd in de tuinen van zijn vader. Toen hij zeven jaar oud was leek hij op een tot volle wasdom gekomen bloem. Op zijn tiende was hij wijd en zijd bekend en iedereen, die hem maar zag, blies zijn gebed naar hem om het goede over hem af te roepen.

De vader was heel trots op hem. Hij bracht hem naar school en droeg de zorg voor zijn kind over aan de leermeesters. Behalve Qees waren daar nog meer leerlingen, jongens en ook een paar meisjes. Ze kwamen allemaal van verschillende bevolkingsgroepen en dorpen. Als hij zijn opstellen voorlas leek het of er robijnen en parels uit zijn mond kwamen.

Op die school zat ook een lief en begaafd meisje. Ze was zo mooi als een edelsteen en iedereen keek graag naar haar. Haar ogen leken op reeënogen. Ze was als de volle maan in de Arabische nachten. Ze was als een Venus in de niet-Arabische wereld. Heur haar was als de nacht. Haar gezicht was als een volle maan of als een heldere vlam, die weggevoerd werd tussen een vlucht raven. Ze had een kleine mond met mooie, volle lippen en als zij sprak kwamen haar woorden als suikergoed en kandij te voorschijn. Net als alle andere meisjes liep zij gesluierd, maar zij was het meest opvallend. Zij droeg altijd een kostbare kinband en een fluwelen halsband. Ze had blosjes op haar wangen en prachtige lange donkere wimpers. Iedereen verlangde naar haar en ze heette Leli.

Deze twee volmaakte kinderen, Qees en Leli, kwamen elkaar hier tegen en de kastelein van de liefde bood hen hun eerste beker aan. De roes van de eerste beker wijn is de zwaarste. Het eerste vallen is het hardste. Op het moment, dat ze beiden de geur van de liefdesbloem roken, voelden zij, dat ze bij elkaar hoorden. Qees verloor zijn ziel door de schoonheid van Leli en Leli verloor haar hart door de charme van Qees. Terwijl hun medescholieren alles leerden over wiskunde, leerden zij alles over de liefde. Terwijl hun medescholieren opstellen schreven, schreven zij alleen elkaars namen op. Terwijl hun medescholieren elke dag een hoofdstuk uit het boek der wetenschappen leerden, leerden zij een hoofdstuk uit het boek der passie. Terwijl hun medescholieren met elkaar discussieerden, wisselden zij alleen verliefde blikken met elkaar. Terwijl hun medescholieren steeds naar een volgende groep gingen, bleven zij steken in de groep der liefde.


LELI EN MADZJNOEN WORDEN VERLIEFD

 

Elke ochtend, als de mooie zon in het Oosten opkwam als een sinasappel in de blauwe hemel, verscheen Leli met een sinasappel in haar hand op school. Qees kwam elke morgen met een appel in zijn hand op school en zodra zij elkaar zagen ruilden zij hun vruchten. Amor zond zijn pijlen af en de liefde voor elkaar nestelde zich in hun harten. Hun medescholieren zagen dat en hun liefde werd het gesprek van de dag. Steeds meer mensen praatten erover; hun liefde werd het suikergoed in de gesprekken in elk gezelschap. Hoewel Leli en Qees probeerden hun liefdesband en hun verliefde blikken te verbergen, lukte dat toch niet. Net zoals je de zon niet kan verbergen achter een muur, laat ware liefde zich niet verbergen. Verliefde ogen kunnen niet kijken alsof er niets aan de hand is. Verliefde lokken kunnen niet sluik naar beneden hangen, ze hangen golvend om het hoofd. Toen de liefde tussen Leli en Qees steeds meer bekend werd besloten ze niet meer openlijk naar elkaar te kijken maar slechts heimelijke blikken te wisselen. De wurggreep van de liefde had Qees volledig in haar macht waardoor hij geen moment rust meer kende. Hij kon alleen maar steeds de naam Leli zeggen; hij dwaalde over straat en iedereen noemde hem Madzjnoen (de dwaas), maar dat deerde hem totaal niet. Toen de vader van Leli dit alles hoorde verbood hij zijn dochter naar school te gaan zodat Leli dag en nacht wenend in huis zat. Toen Madzjnoen Leli helemaal niet meer zag zwierf hij de hele dag op straat, haar naam luid zingend en achter hem aan liepen de kinderen: "Madzjnoen, Madjznoen ...."

Hij sloot zich op in zijn eigen wereldje, voelde zich ellendig, sliep niet meer en deed de meest rare dingen. Hij liep de woestijn in, bleef een paar dagen weg en dook dan weer op. Hij liep

‘s nachts rond het huis van Leli en kuste de grond voor de deur. Hij voerde de honden van de mensen in de buurt van haar huis en kreeg eelt op zijn voeten van het vele barrevoets lopen.


DE BETEKENIS VAN DE LIEFDE VOOR MADZJNOEN

 

Elke morgen, als de zon ontwaakte, was Madzjnoen al wakker; hij was de sultan van de wenenden. Hij was de zwerver in de straten van de stad der liefde. Hij was de melodie, die de muzikanten van Baghdad speelden. Hij was het geluid van de kerkklokken, die door de kluizenaars van de kloosters geluid werden. Hij was de verborgen betovering van de duivel. Hij was de droom van alle geliefden aller tijden. Hij was een sultan zonder kroon en troon. Hij was de commandant van alle legers van minnaren in de hele geschiedenis. Hij was de dwaas met een gebroken hart. Hij was als een zee zonder golven. Elke morgen brachten twee of drie goede vrienden Madzjnoen naar de heuvel Nadzjd vlak bij de woonplaats van Leli. Hij liep dan een paar maal rond die heuvel, steeds maar de naam van Leli roepend. Vaak bleef hij daar ook een aantal nachten. Hij liep soms ook luid zingend de heuvel op en af en iedereen zei, dat hij stapelgek was. Hij praatte met ogen vol tranen tegen de oostenwind en vroeg hem door de mooie haren van zijn geliefde te waaien en haar een kus te geven. Hij vroeg aan de westenwind een boodschap van hem aan Leli te brengen en zijn boodschap luidde: "Oh, jij bent een kaars en ik vlieg als een vlinder om je heen. Ik heb een bittere smaak in mijn mond; jouw lippen zijn zo zoet als suiker; stuur mij af en toe wat suikergoed."

Zo bracht Madzjnoen de dagen en de nachten, de nachten en de dagen door.


MADZJNOEN PROBEERT LELI TE ONTMOETEN

 

Op een vroege morgen, toen de zon leek op een edelsteen in de enkelband van de dag en de schatkist van de sterren zich verborg voor het daglicht, brachten zijn vrienden Madzjnoen als een bedevaartganger naar de wijk waar Leli woonde. Hij gooide het stof van de straten rondom haar huis over zijn hoofd, kroop wenend over de weg, viel soms en stond dan weer op en riep luid haar naam. Leli, volgens de Arabische traditie achter de gordijnen gezeten, hoorde dit, schoof de gordijnen opzij, sloeg haar sluier terug en keek naar buiten. Toen Madzjnoen dit zag begon hij nog harder te wenen en met zijn tamboerijn te schudden als een idioot. Toen Leli dit zag schrok zij erg en ging naar de tuin achter het huis. Zij leek op een ster aan de hemel en hij op een woestijn op aarde. Zij leek op een prachtige harp en hij was een luidruchtige tamboerijn. Zij leek op een de aarde verlichtende morgen, hij op een zichzelf opbrandende kaars. Leli wandelde genietend van de ene tuin naar de andere terwijl Madzjnoen van de ene woestijn naar de andere dwaalde. Leli was als een volle maan en Madzjnoen was als riet in een moeras. Leli was als een boom vol bloesem en Madzjnoen als een dorre tak. Leli was het vuur en Madzjnoen was de as. Leli was als een bloem, die de herfst nog niet gezien heeft; Madzjnoen was als een grasland midden in de herfst. Leli was als het ochtendlicht, Madzjnoen was als een flakkerende olielamp. Terwijl Leli heur haar kamde, trok Madzjnoen zich de haren uit het hoofd. Leli had een beker prachtige wijn in haar hand en Madzjnoen werd alleen van de geur al dronken. Zo verliep hun ontmoeting.


MADZJNOEN’S VADER GAAT NAAR LELI’S VADER OM LELI’S HAND

 

Toen ze het pad naar de geliefde afgesloten hadden en de brug der liefde hadden gesloopt zwierf Madzjnoen, gekweld door liefdessmart, elke nacht liefdesliederen zingend door de streek Nadzjd. In zijn tijd stond hij als de dwaas met de gescheurde kleding bekend. Zijn familie en vrienden klaagden over hem en vooral zijn vader was overmand door verdriet. Alle raadgevingen sloeg hij in de wind, ze gingen het ene oor in en het andere oor uit. Zijn radeloze vader had medelijden met zijn arme kind, dagenlang zat hij te peinzen om een oplossing te vinden, hij vroeg zijn dierbaren om raad en ieder zei het zijne. Een van hen opperde dat een huwelijk de enige oplossing zou zijn. Zijn zoon zou zich niet meer als een dwaas gedragen en deze verbintenis zou ook genade vinden in de ogen van God. Iedereen was het er mee eens en de vader klaarde helemaal op. Hij vormde samen met de stamoudsten een feestelijk stoet, waarin muzikanten en dragers voor de geschenken, suikergoed en allerhande lekkernijen, en ging op weg naar Leli’s vader om hem om de hand van zijn dochter te vragen. Toen de stamleden van Leli’s stam, deze glorieuze stoet zagen, kwamen ze de optocht tegemoet en vroegen aan de voorste, de vader van Madzjnoen, wat de bedoeling van dit alles was. Hij antwoordde: "de bedoeling is, de samenkomst van twee lichtbundels." Tegen de vader van Leli zei hij: "Ik wil van twee enen een één maken, in de traditie van de liefde vraag ik jouw kind voor mijn kind. Ik schroom niet om te zeggen dat ik de bekendste van deze tijd ben, jij weet dat dat zo is. Ik heb een goede roep, bezit schatten genoeg en onze stam staat bekend om zijn liefdadigheid. Ik ben de koper en jij bent de verkoper, verkoop mij het gevraagde als je het ermee eens bent. Noem mij de prijs en ik zal het zonder morren betalen. De vader van Leli hoorde dit alles aan en zei:" Ik heb je toegehoord en ik hoor zoete woorden met scherpe kanten, ik denk dat het lot anders beslist heeft, je zoon is recht van lijf en leden maar hij is koppig en bovendien is hij een dwaas en dwazen vinden geen plaats in onze stam. Ik raad jou aan om eerst zijn dwaasheid te genezen en dan pas een vrouw voor hem te zoeken. Zolang hij dwaas is kan er geen sprake van zijn dat hij de hand van mijn dochter kan verwerven, want je weet wat een roddelaars Arabieren zijn."

Toen de Amerianen dit hoorden bleef hen geen andere keus dan terug te gaan. Toen zij teleurgesteld weer bij hun eigen stam aangekomen waren, zei een van de stamleden, dat Leli niet de enige mooie vrouw was. "In onze eigen stam zijn nog mooiere vrouwen, zij hebben ook een schoon gelaat en robijnen lippen. Waarom moet je bij vreemden vragen wat wij zelf veel beter hebben. Wij zullen voor jou een schoonheid vinden waar jij je gewonde hart kunt laten genezen, zij zal zich met jou verenigen zoals suiker oplost in een beker melk."


MADZJNOEN KERMT OM DE LIEFDE VOOR LELI.

 

Toen Madzjnoen de bittere smaak van de raadgevingen van zijn stamleden ervoer rukte hij zijn kleren aan stukken en riep uit: "Dit dode lijf heeft geen lijkwade meer nodig. Hij die dood en levend is heeft geen kleren van node." Madzjnoen verliet zijn vrienden en rende straat in straat uit en riep buiten zinnen de naam van zijn geliefde, "Leli, Leli." Hij was als een uitgebrande kaars of als een vogel, die zijn maat kwijt was. In zijn hart voelde hij alleen pijn en zijn gezicht was als bewolkt door woestijnstof. Toen hij wat tot rust kwam praatte hij huilend in zichzelf: "Oh mijn God wat is het geneesmiddel voor deze zieke? Oh mijn God, in mijn hele stam sta ik bekend als dwaas, wanneer ik op straat ben kan ik de weg naar huis niet vinden, de munt van mijn dwaasheid is al geslagen. Het glas van mijn goede naam is op de steen van de slechte roep gebroken. Het trommelvel van de blijde boodschap is gescheurd. Als mijn geliefde mij roept ‘hé dronkaard’ dan ben ik de dronkaard. Als mijn geliefde mij roept ‘hé, gek’ dan ben ik de gek. Men moet bij een gek of een dronkaard niet naar zijn hart vragen.

Oh God, mijn leven is zo verwoest dat hoop op verbetering niet bestaat. Oh mijn God, moge de grond onder mijn voeten over mijn hoofd komen. Zend een bliksem die mij verzengen zal. Of gooi mij in de bek van een walvis. Doe dit alles om mij van de slechte naam te bevrijden. Mijn zielsverwanten genieten van elkaars gezelschap en van de wijn maar mijn beker is gebroken. Oh allen die niets weten van mijn hartenpijn en zielensmart, sta op en verdwijn. Oh allen die mij zoeken geef de hoop op om mij te vinden want ik ben een dolende. Laat me alleen met mijn verdriet, jullie hoeven mij niet weg te sturen want ik ben al aan het weggaan. Oh geliefde Leli, kom en neem mijn hand want ik ben ten val gekomen. De opstanding van deze dode is in jouw handen. Geef gehoor aan mijn groet en stuur mij een boodschap zodat ik kan herleven. Geleerden en wijzen noemen mij gek, als dat zo is, doe mij dan een halsband om en voer mij mee. Mijn hartsgeheimen zijn door jouw prachtige lokken geopenbaard, op welke school hebben jouw lokken dit geleerd? Geef me je hand om mij uit dit verdriet te trekken of stap naar voren zodat ik je voeten kan kussen. Als je de warmte van het vuur wilt ervaren zul je je hand erbij moeten houden. Wij zijn beiden kinderen van Adam maar in deze tuin ben ik de doornstruik en jij bent de prachtigste plant. Wij zijn zwavel en goud, beiden zijn geel van kleur echter een gram goud is meer waard dan een ton zwavel. Oh rust van mijn ziel, waar blijf je? Waarom aarzel je om naar mij toe te komen? Welke fout heeft mijn hart gemaakt? Zijn enige schuld is dat het verliefd op jou geworden is. Bestem één van je duizenden nachten voor mij. Ik vraag niets aan jouw schaduw want ik ben bang voor de mijne. Hoewel ik me niet met jou kan verenigen ben ik toch niet verdrietig want ik heb nog altijd hoop. Mijn hart kan de liefde voor jou niet vergeten maar openlijk kan ik er met niemand over spreken. Het elixer van de liefde drink je als zuigeling samen met de moedermelk en verlaat pas je lichaam als je de laatste adem uitblaast."Na deze ontboezeming viel Madzjnoen in onmacht. Toen men dat zag kreeg men medelijden met hem en hij werd naar huis gebracht.

Liefde die niet eeuwig is, is niet meer dan een puberale lust.

De echte liefde zal eeuwig bestaan en zal pas ten einde komen aan het einde der tijden.

De liefde zelf zorgde er voor dat Madzjnoen een grote naam in de liefde kreeg.

Madzjnoen had zijn hele leven de liefde met zich mee gedragen en hij genoot als een bloem van het briesje der liefde.

De ziel van Madzjnoen is nu in de hemel maar als erfenis blijft ons zijn liefdesbron borrelend van rozenwater.

Ik was mijn verhaal in Madzjnoens bron zodat het met de heerlijke geur van rozen verrijkt wordt.


MADZJNOEN’S VADER BRENGT HEM NAAR MEKKA

 

In Madzjnoen’s liefdeshemel verschijnt de maan van Leli. Elke dag buigt zijn eer zich meer voor zijn dwaasheid. Zijn vader was radeloos en bad dag en nacht tot God om zijn zoon te redden. Er bestond geen bedevaartplaats, of de vader was er geweest, doch niets bracht verlichting in Madzjnoen’s toestand. De ouderen van de stam kwamen bij zijn vader en verklaarden dat hij zijn zoon naar Mekka moest brengen. Toen de bedevaarttijd aangebroken was vormde hij een karavaan en zette zijn lievelingszoon op een kameel, en vertrokken in de richting van Mekka. In Mekka aangekomen stapten zij van hun kamelen en gingen naar de Kaäba en zaten in haar schaduw. De vader sprak tot zijn zoon: "Hier is geen plaats voor spelletjes, pak de deurklopper en smeek: "Oh mijn God verlos mij van deze dwaasheid de liefde maakt mij ziek." Toen Madzjnoen zijn vader’s woorden hoorde, huilde hij eerst en lachte vervolgens en schoot als een slang overeind en pakte de deurklopper. Hij verklaarde het volgende:"Ik ben een knecht van de liefde, en meer dan dat wil ik niet zijn. Ze zeggen dat ik afstand moet doen van de liefde omdat ik dan bevrijd zal zijn. Maar mijn God, ik voed mij met de liefde, als de liefde sterft zal ik ook sterven. Oh mijn God, moge mijn hart nooit zonder liefde zijn en moge haar naam eeuwig klinken ook als ik allang verdwenen ben. Oh mijn God, schenk mij een lichtbundel en maak mijn ogen op met de kohl der liefde. Ik ben dronken van de wijn der liefde ik bid U laat mij nog verliefder zijn. Ze zeggen dat ik niet moet wennen aan de liefde voor Leli, maar ik smeek U vervul mij met nog meer liefde voor haar. Verkort mijn leven en verleng het hare. Door de liefde voor haar ben ik een schaduw van mijzelf geworden maar haar wens ik alleen het goede. Moge mijn beker der liefde altijd met haar wijn gevuld zijn. Ik offer mijn bloed voor haar. Ik verbrand als een kaars door haar liefde, maar laat mijn hart nooit zonder liefde voor haar zijn. Oh mijn God moge de liefde als die tussen Leli en mij verhonderdvoudigd worden!" Toen de vader zijn zoon dit alles hoorde verklaren begreep hij dat God noch hij verandering in het hart van Madzjnoen kon brengen en hij besloot terug te gaan. Weer terug bij hun stam vertelde de vader wat hij mee had gemaakt en wat hij zijn zoon had zien doen en had horen zeggen.


DE VADER VAN MADZJNOEN HOORT 

DE BESLISSING VAN LELI’S STAM

 

Als een lopend vuurtje gingen de woorden van Madzjnoen’s vader rond en ieder hoorde wat Madzjnoen in Mekka had gezegd. Leli zonderde zich verdrietig af nadat zij deze verhalen had gehoord. Toen deze geruchten bekend werden in de stam van Leli gingen enkele stamleden naar het stamhoofd en zeiden: "Een of andere dwaas heeft onze naam te grabbel gegooid. Deze gek zwerft hier altijd rond als een zwerfhond. Als wij rouwen dan komt hij lachend en dansend langs. Als wij plezier hebben dan huilt hij. Het ene moment zingt hij vrolijke liedjes en het volgende moment loopt hij te janken. Maar al zijn liedjes bevatten de naam van Leli. Hij zingt deze liedjes en andere mensen herhalen ze en daardoor worden wij en u belachelijk gemaakt. Door zijn gedrag wordt Leli gebrandmerkt. Als u ons toestemming geeft zullen wij hem een lesje geven. Het stamhoofd zwaaide zijn zwaard door de lucht toen hij dat hoorde en riep uit:"We zullen hem te pakken nemen."

Een van de Ameriden hoorde dit gesprek en bracht dit nieuws bij Madzjnoen’s vader: "Weet u dat Leli’s stamleden hebben gezworen om Madzjnoen een lesje te geven. Ik ben bang dat u op een gegeven moment zult merken dat hij geen hoofd meer heeft. "Door de liefde voor zijn kind gedreven riep Madzjnoen’s vader de vrienden van zijn zoon bij zich en zei: "Ik heb Madzjnoen al een paar dagen niet meer gezien. Haal hem hier, want ik maak mij grote zorgen om hem." Zij gingen weg en zochten overal, maar tevergeefs, onverrichter zake keerden zij naar de vader terug en zeiden: "Hij is nergens te vinden, misschien heeft de engel des doods hem reeds in zijn macht." Nadat zij dat gehoord hadden, kwamen de stamleden huilend en jammerend naar Madzjnoen’s vader.

De knecht, die de slavenoorbel van Leli’s liefde droeg, verstopte zich in een hoekje als een schat die aan het oog onttrokken moest worden. Hij sloot zijn oren voor alle herrie die in de stammen gemaakt werd. Madzjnoen was verzadigd door de liefde voor Leli en hij was als de wolf die gedwongen wordt te jagen als een leeuw, deze wolf zal dan nog minder jagen dan een oververzadigde vos. Of als de valk die geen patrijs pakken zal als hij geen honger heeft. Madzjnoen’s verdriet was liefdesverdriet, dat alle andere verdrietigheden overstijgt, dit verdriet had hem bevrijd van alle andere zorgen. Zijn zoektocht naar de schat had hem veel inspanning gekost maar het had hem niets opgeleverd.

Een van de leden van de stam der Bani Saad liep langs en zag dat Madzjnoen gebroken in een hoekje lag, zijn toestand drukte uit: "Ik ben losgeslagen van alle mensen; mijn enige gezelschap zijn mijn zuchten; mijn enige betrouwbare metgezel is mijn schaduw." Deze passant bezag het geheel en dacht bij zichzelf dat het gezicht van de man niet bij een zwerver hoorde. Hij vroeg Madzjnoen hoe hij in deze toestand was geraakt, maar het enige antwoord was zwijgen. Toen hij merkte dat de stilte niet zou worden verbroken vervolgde hij zijn weg. Bij de stam van Madzjnoen aangekomen vertelde hij dat hij een jonge man had gezien die zich als een hongerige slang had opgerold. Hij was zo verslagen door zijn verdriet dat het ieders medelijden zou opwekken.

De arme vader en enkele vrienden gingen in de richting die de passant had gewezen. Daar aangekomen troffen ze Madzjnoen op een steen aan terwijl hij zachtjes een klaaglied neuriede. De wanhopige vader groette zijn zoon en omarmde hem. Madzjnoen herkende zijn vader en boog als een schaduw voor hem en bood zijn verontschuldigingen aan. Hij zei verder dat hij zich schaamde voor alle last die hij te weeg bracht en dat zij hem beter aan zijn lot over konden laten.


DE VADER GEEFT RAAD AAN MADZJNOEN.

 

De vader werd diep getroffen door de toestand waarin hij zijn zoon aantrof, hij zuchtte en nam zijn tulband af. Hij klaagde als een vogel die zijn nest verwoest aantrof. De vader zei: "Oh mijn verdroogde blad; mijn kaal geplukte bloem; had ik deze dag maar over kunnen slaan; mijn dolende zoon hoe lang nog zul je dwalen? Oh onnozele, hoe lang nog zul je je door de liefde laten verbranden? Oh mij zoon, wiens kwade oog heeft jou getroffen waardoor je nu zo ongelukkig bent? Wiens bloed is over jou gekomen zodat je een woestijnzwerver bent geworden? Waarom moet je zo anders zijn dan anderen? Heb je nog niet genoeg ellende en geroddel van je vijanden en rivalen? Stop in godsnaam met dit liefdesgedoe en kom naar huis; ik zal een geschikte bruid voor je zoeken en we zullen een groot bruiloftsfeest vieren. Jongen, Jan en Alleman hoeven toch niet te weten wat er in je hart leeft. De spiegel kent geen onderscheid tussen goed en kwaad hij laat alleen maar zien hoe je bent, als je spiegelbeeld krom is, breek jezelf maar niet de spiegel. Stop dit onzinnige gevecht, je kunt geen ijzer met handen breken. Ik weet dat je het gemis van Leli niet kunt verdragen maar denk erom dat wij je verwanten zijn en denk daarom ook aan ons. Je bent vervuld van de liefde maar je laat je leven door de wind wegblazen. Jij en ik zijn vader en zoon en welke vader wil kwaad voor zijn zoon. Als jij je kleed scheurt dan scheurt mijn hart tegelijkertijd. Het liefdesvuur heeft jouw hart verbrand maar ook mijn geest en ziel, mijn naam en faam. Maar jongen je moet niet zo hopeloos zijn, zolang het zaad nog onder de grond is blijft er hoop dat het zal groeien. In hopeloosheid bestaat nog veel hoop, het einde van de duistere nacht is de glorie van de nieuwe dag. Kind, geduld overwint alles, zelfs de eindeloze zee is gemaakt van druppels, de hoogste berg die de hemel kust is niet meer dan een verzameling steentjes. Jongen wees verstandig, de vos neemt de wolf altijd in de maling, omdat hij veel slimmer is. Je moet je hart niet aan iemand schenken die nog niet eens een keer per jaar je naam noemt. Leli is zonder jou een open bloem, maar jij zit vast in de modder. Zij die met jou over Leli spreken duwen je nog dieper, hun woorden zijn vergif, nog fataler dan dat van een cobra. Zoon, ga wat doen om de geest te verzetten, weet je waarom een kornak (mahout, hindi) zijn olifant altijd bezig houdt, alleen maar om te zorgen dat de olifant niet aan Hindoestan zal denken. Jongen, je bent mijn lievelingszoon, het huis wacht op jou, wat zoek je in de woestijn? De weg die je beloopt is vol kuilen en stenen, elk moment bestaat het gevaar dat je kunt vallen. Kind, keer terug naar huis en verzamel je vrienden om je heen en leef daar in vreugde."


MADZJNOEN ANTWOORDT ZIJN VADER.

 

Toen Madzjnoen de redeneringen van zijn vader eerbiedig had aangehoord, zei hij: "Oh, mijn geëerde vader, koning van onze weidegronden, hoofd van onze huizen, trots van de Arabieren, ik kniel voor uw hof, uw bestaan is voorwaarde voor het mijne. Ik wens u een eeuwig leven in vrede en voorspoed, uw raadgevingen komen rechtstreeks uit uw schatkist en zijn geneesmiddelen voor een verbrande ziel, maar wat kan deze nietswaardige knecht doen als hij geen meester is over zijn handelen, al zijn daden komen buiten zijn wil om; ik ben een gegijzelde in ijzeren ketens; al uw raadgevingen kunnen mij niet bereiken; dit is mijn lot; er is geen sleutel die mijn sloten kan openen; wie wenst zichzelf zo’n lot toe; wij hebben geen greep op het verloop van de gebeurtenissen; ons werk heeft geen invloed op de werking van het bestaan; ik ben niet de enige met een bloedend hart, in wezen heeft iedereen een bloedend hart; ik vrees de lach want die zal mij als de bliksem in vuur zetten; men vroeg mij waarom ik nooit lachte, huilen is het teken van pijnlijden; ik vrees als ik zou lachen dan zou mijn lach verpakt zijn in pijn; Een patrijs had een mier in zijn snavel, hij drukte de mier hard op zijn rug, opeens begon de mier hardop te lachen en zei tegen de patrijs: "In mijn plaats zou jij niet lachen." Waarop de patrijs luid lachte en zei: "Ga in vrede." Madzjnoen zei verder: "Bij de liefde is het zo, zij lijden pijn en toch zijn ze gelukkig. Vader, laat mij, zo ben ik gelukkig."

De vader begon te huilen toen hij deze woorden hoorde, maar toch nam hij Madzjnoen mee naar huis. Thuis gekomen at en dronk Madzjnoen nauwelijks iets, dit alles bracht een mismoedige en treurige stemming met zich mee.Thuis was hij een gekweld, krom mismoedig mens, maar als hij in Nadzjd was, bloeide hij op en was hij een brullende leeuw waarnaar iedereen kwam kijken. Zo reiden de dagen zich aaneen.


DE GESTELDHEID VAN LELI

...